Deuteronomium 16 De PLAATS - de feesten - de oogst

Hoofdstuk 16 begint met de opdracht om de feesten te vieren waarbij in ieder geval de mannen, verplicht waren om “op te gaan” naar Jeruzalem voor drie feesten:

  • het Feest van de ongezuurde broden
  • Shavuot - Wekenfeest
  • Loofhuttenfeest

In de tijd dat Mozes deze rede uitsprak was er nog geen tempel in Jeruzalem en ook de tabernakel moest nog worden opgebouwd. Deze kwam in Silo te staan, maar dat was op dat moment nog niet bekend. In dit gedeelte wordt ook niet gesproken over een aanwijsbare stad of gebied. De aandacht wordt gevestigd op “DE PLAATS” (HaMaqom הַמָּקוֹם). In dit hoofdstuk wordt dit zes keer genoemd. In heel Deuteronomium komt die aanduiding 22 keer voor, aangevuld met “die de HEERE, uw God, zal uitkiezen,” en 9 x met "om Zijn Naam daar te vestigen/wonen".


Er staat dus steeds:

DE PLAATS DIE YAHWEH, UW ELOHIM, ZAL UITKIEZEN OM ZIJN NAAM DAAR TE VESTIGEN

 

We zien dus dat God Zelf de plaats bepaalt waar Hij gediend wil worden en waar Hij bij de mensen wil wonen. God is dan ook heel erg vertoornd als mensen daar zelf iets voor organiseren. Zo'n voorbeeld is te lezen in 1 Koningen 12 vanaf vers 25. Toen het rijk van Salomo in tweeën scheurde, was Jerobeam koning over het tienstammenrijk. Hij besloot andere plaatsen aan te wijzen voor de dienst aan God, omdat hij niet wilde dat het volk uit zijn rijk naar Jeruzalem zou gaan. Hij zorgde voor altaren en offerhoogten en benoemde zelf priesters die niet uit het geslacht Levi waren. Hij liet tempels bouwen in Bethel en Dan. Al gauw bleek deze dienst een afgodsdienst te zijn. Als God niet uitkiest wordt Zijn Naam daar niet gevestigd. Zodra mensen Gods werk organiseren gaat het fout. Dan krijgt satan het onder zijn beheer. Daar komt het oordeel over.


Opgaan naar de feesten:


Men had de opdracht om zich in de Here te verblijden. Dat gold niet alleen de mannen, maar ook alle andere inwoners van Israël. Zie de centrale as van de tweede chiastische structuur. Het moest een blij feest worden voor de Here en men mocht niet met lege handen op het feest komen. De Here roept op om geschenken van de oogst voor Zijn aangezicht aan te bieden, in verhouding tot de zegen die Yahweh heeft gegeven op het werk van hun handen. Vermoedelijk gaat het hier om dankoffers/lofoffers die aan God werden gewijd, door een deel op het altaar te offeren, maar waarvan ook een deel met anderen voor het aangezicht van God werd gedeeld. Dan zouden ze danken voor de vrijheid die God heeft gegeven door het volk te redden uit de slavendienst van Egypte.

Ook wij hebben alle reden om die blijdschap, samen met Israël, naar GOD te uiten, als we beseffen dat ook wij, in ons Egypte, tot slaven van de zonde waren gemaakt, maar zijn vrijgekocht door het bloed van het LAM dat tijdens Pesach op Golgotha werd geslacht dat al op de deurposten in Egypte werd uitgebeeld! Dit komt ook naar voren in de centrale as van de eerste chiastische structuur.

'Laten zij hem dankoffers (zebach todah) brengen, juichend zijn daden bezingen' (Psalm 107:22).
'U wil ik een dankoffer (zebach todah) brengen. Ik zal de naam aanroepen van de HEER' (Psalm 116:17).

 

In vers 9 wordt de omertelling genoemd, die past in het geheel van de feesten. Er is sprake van de sikkel die in het gerst gaat om de Eersteling te oogsten, in Wie ook de volledige oogst zal kunnen plaatsvinden, wat op het Wekenfeest gevierd wordt. Hierin wordt de ontwikkeling van het Koninkrijk van God uitgebeeld.

Ook zei Hij: Zo is het Koninkrijk van God: als wanneer iemand het zaad in de aarde werpt en slaapt en opstaat, nacht en dag; en het zaad ontkiemt en komt op, zonder dat hij zelf weet hoe. De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort,

.....eerst de halm, dan de aar en dan het rijpe graan in de aar. Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst (Marcus 4:26-29).


De rijpe aar biedt de Eersteling aan, de volgroeide tarwekorrel, het Zaad voor de volle oogst.
De vrucht is dan gelijk aan het zaad dat de Grondeigenaar heeft gezaaid. De zonen van God worden openbaar en zijn dan van hetzelfde niveau als de Zoon van God; ze zijn Hem gelijkvormig. (Romeinen 8:19)  


Filippenzen 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam, overeenkomstig de werking waardoor Hij ook alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen.

 

Ida