English & other languages: click here!

Jubeljaar en Sabbatsjaar

De sabbat per week liep uit op het sabbatsjaar. Elke zevende jaar moest een jaar van rust voor het land zijn, vers 5. 

Basisbijbel: Leviticus 25: 1  De Heer zei tegen Mozes op de berg Sinaï: 2  "Zeg tegen de Israëlieten: Als jullie in het land zijn gekomen dat Ik jullie zal geven, dan moeten jullie het land om de zeven jaar rust geven. Het land moet een heilige rusttijd voor Mij krijgen. 3  Zes jaar lang mogen jullie op de akkers zaaien en de wijngaarden snoeien en de oogsten binnenhalen. 4  Maar het zevende jaar moet het land rust hebben. Het is een heilige rusttijd voor Mij. Dan mogen jullie niet op de akkers zaaien en de wijngaarden niet snoeien.

5  Wat vanzelf opkomt, mogen jullie niet oogsten om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. En de druiven die aan jullie niet-gesnoeide wijnstruiken groeien, mogen jullie niet plukken om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. Het is een jaar van rust voor het land.

6  Wat er in dat jaar op het land groeit, zal genoeg zijn voor jullie allemaal om van te leven. Het is genoeg voor jullie en jullie slaven, slavinnen en knechten en voor de vreemdelingen die bij jullie wonen.

7  Ook voor het vee en de wilde dieren.

 

8-55. HET JUBELJAAR (Basisbijbel)

De cyclus van zeven sabbatsjaren werd gevolgd door het vijftigste jaar, vers 8, en werd op de Verzoendag ingeluid met bazuingeschal, vers 9.

8  Jullie moeten zeven keer zo’n rustjaar houden, tot er zeven keer zeven jaren, dus 49 jaren, voorbij zijn.
9  In het 50e jaar moet er op de tiende dag van de zevende maand op de trompetten worden geblazen. Dat is op de jaarlijkse Dag van Vergeving.
10  Elk 50e jaar moeten jullie vieren als een specialaal jaar voor Mij. Dat jaar moeten alle slaven in het land vrijgelaten worden. Het is voor iedereen een Jubeljaar. Iedereen mag teruggaan naar zijn eigen stuk grond en naar zijn eigen familie.

11  Dat 50e jaar zal een Jubeljaar voor jullie zijn. Dat jaar mogen jullie niet zaaien. En wat vanzelf op het land opkomt, mogen jullie niet oogsten om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. En de druiven die aan jullie niet-gesnoeide wijnstruik groeien, mogen jullie niet plukken om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten.

12  Het zal een Jubeljaar voor jullie zijn, een speciaal jaar voor Mij. Jullie mogen alleen eten wat vanzelf opkomt.

13  En in het Jubeljaar zal iedereen ook het land terugkrijgen dat vroeger van hem was."

14  De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als je een stuk grond aan iemand verkoopt, of grond van hem koopt, dan moet je heel eerlijk de prijs bepalen.

15  De prijs hangt af van het aantal keren dat je nog kan oogsten voordat er weer een Jubeljaar is. Want in het Jubeljaar gaat het land weer terug naar de vorige eigenaar.

16  Als er nog veel jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs hoger. Als er nog maar weinig jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs lager. Want eigenlijk verkoop je het aantal oogsten.

17  Jullie moeten hier eerlijk in zijn, want jullie moeten diep ontzag hebben voor jullie God. Ik ben jullie Heer God.

18  Jullie moeten je aan al mijn wetten en leefregels houden. Dan zullen jullie veilig in het land kunnen wonen.

19  Het land zal zulke grote oogsten geven, dat jullie kunnen eten zoveel jullie willen. En jullie zullen er in vrede kunnen wonen.

20  Misschien vragen jullie je af: ‘Wat moeten we dan in het zevende jaar eten? We mogen niet zaaien en we mogen niet oogsten!’

21  Ik zal jullie in het zesde jaar zó zegenen, dat de oogst van het zesde jaar groot genoeg zal zijn voor drie jaar.

22  In het achtste jaar mogen jullie weer zaaien. Maar tot het negende jaar moeten jullie nog eten van de oogst van het zesde jaar. Want pas in het negende jaar kunnen jullie eten van wat je in het achtste jaar hebt gezaaid. Dus tot het negende jaar moeten jullie eten van de oogst van het zesde jaar.

LEVEN MET DE SCHEPPER EN VERLOSSER

Vaak meent de mens dat hij met de aarde naar eigen goeddunken mag omgaan. Uit Genesis 1:26-28 blijkt echter dat hij niet alleen een taak ten opzichte van de aarde heeft, maar ook een verantwoordelijkheid.
Genesis 1:26-28 HSV En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen! 27. En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. 28. En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen!

Wij zijn in Gods schepping de enige wezens die een redelijk en zedelijk vermogen hebben ontvangen om rekenschap van hun daden af te leggen. Dat onderscheidt ons van al het andere leven dat God schiep.

De wijsheid en de zorgvuldigheid waarmee God het land waarop zijn volk zal wonen en werken, in bescherming heeft genomen, is verbazingwekkend. Hij behandelt het als een kleinood. Uitbuiting van de grond is verboden. Het land krijgt na elke 6 jaar een jaar rust en daarmee tijd van herstel. Het geldt zowel voor de akker als voor de wijngaard. Wat een wijs beleid! Zo wordt de mens door de HERE Zelf afgeremd in zijn zucht naar altijd meer. Trouwens, ook de sabbat na elke zes werkdagen is een weldaad van God. Ieder zevende jaar heet dan ook terecht een sabbatsjaar (v. 1-7).

HET JUBELJAAR

De HERE wil dat er na zeven perioden van 7 jaar, het vijftigste jaar, een jubeljaar zal zijn. Deze naam heeft niets met jubelen te maken. Dit jaar wordt zo genoemd omdat er dan op de ramshoorn, de ‘jobel’, geblazen moest worden als signaal van de vrijlating (v. 8,9). In een jubeljaar wordt op het land niet gewerkt en niet geoogst. Men moet leven van wat vanzelf opkomt. Verder ontvangen de Israëlieten die in schuldslavernij zijn geraakt, de vrijheid. En ook keert elk bezit naar de eerste eigenaar terug (v. 10-13). Het is tekenend dat de vrijlating op de Grote Verzoendag moest worden afgekondigd. Verzoening en vrijlating hangen blijkbaar met elkaar samen.

In Jesaja 61:1-3 wordt door beeldspraak die duidelijk ontleend werd aan de inzetting van het jubeljaar, het Evangelie verkondigd aan de Judeeërs die verlost zouden worden uit de Babylonische ballingschap.

Jesaja 61:1  Jesaja zegt: De Geest van de Heer is op mij. Hij heeft mij met zijn Geest gezalfd om goed nieuws te brengen aan nederige mensen. Hij heeft mij gestuurd om mensen die een gebroken hart hebben, te genezen. Om gevangenen te vertellen dat ze vrij zijn. Om mensen die vastzitten, uit hun gevangenis te halen.2  Om te vertellen dat het grote feestjaar van de Heer begonnen is. Om te zeggen dat de dag is gekomen dat onze God zijn vijanden zal straffen. Om alle mensen die verdrietig zijn, te troosten. 3  Om alle mensen in Jeruzalem die treuren, weer blij te maken. Ze zullen geen as meer op hun hoofd hebben als teken van verdriet, maar een feestkroon. Ze zullen niet meer gebukt gaan onder verdriet, maar ze zullen blij zijn en feestvieren. Ze zullen worden genoemd: ‘Eiken van rechtvaardigheid,’ en: ‘Bomen door de Heer geplant.’ Zo zal Hij worden geëerd.

Yeshua/Jezus sloot Zich bij dit hoofdstuk aan toen Hij in de synagoge van Nazaret zijn optreden als de Messias verklaarde.

Lukas 4:16-21
En Hij kwam in Nazareth waar Hij was opgevoed en ging naar zijn gewoonte op de dag van de sabbat naar de synagoge en stond op om te lezen. En het boek van de profeet Jesaja werd Hem gegeven; en toen Hij het boek had ontrold, vond Hij de plaats waar geschreven stond:

‘De Geest van de Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd om aan armen het evangelie te verkondigen; Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te prediken en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijlating, om te prediken het aangename jaar van de Heer’.

En nadat Hij het boek had opgerold en aan de dienaar teruggegeven, ging Hij zitten, 21  en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. Hij nu begon tot hen te zeggen: Heden is dit Schriftwoord in uw oren vervuld.

HIJ IS DEGENE DIE UIT WELKE BALLINGSCHAP DAN OOK VERLOST!

Romeinen 5:1-2  Wij dan, gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus, 2  door Wie wij ook de toegang verkregen hebben door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God.

Romeinen 5:1-14
1  Wat zullen wij dan zeggen? Zouden wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt?

2  Volstrekt niet! Hoe zouden wij, die ten opzichte van de zonde gestorven zijn, nog daarin leven?

3  Of weet u niet, dat wij allen die tot Christus Jezus gedoopt zijn, tot zijn dood gedoopt zijn?

4  Wij zijn dan met Hem begraven door de doop tot de dood, opdat, zoals Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen.

5  Want als wij met hem een geworden zijn in de gelijkheid van zijn dood, dan zullen wij het ook zijn in de gelijkheid van zijn opstanding;

6  daar wij dit weten, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde te niet gedaan zou zijn, opdat wij niet meer de zonde dienen.

7  Want wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde.

8  Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven,

9  daar wij weten dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood heerst niet meer over Hem.

10  Want wat Hij is gestorven, is Hij eens voor altijd ten opzichte van de zonde gestorven, maar wat Hij leeft, leeft Hij voor God.

11  Zo ook u, rekent het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voor God levend in Christus Jezus.

12  Laat dan de zonde niet regeren in uw sterfelijk lichaam om aan zijn begeerten te gehoorzamen.

13  En stelt uw leden niet voor de zonde tot werktuigen van de ongerechtigheid, maar stelt uzelf voor God als uit de doden levend geworden, en uw leden voor God tot werktuigen van de gerechtigheid.

14  Want de zonde zal over u niet heersen; want u bent niet onder de wet, maar onder de genade.

 

EN DAT GELDT ÈLK JAAR, ÈLK UUR, ÈLK OGENBLIK!

Jur