English & other languages: click here!

Ezra 8 - Ezra met reisgenoten gaat op naar Jeruzalem

Ezra gaat met zijn volksgenoten op reis naar Jeruzalem. Voordat de groep op weg gaat, wordt er gevast en gebeden om bewaring tijdens de reis. De schat die door koning Arthasasta ter beschikking was gesteld werd toevertrouwd aan twaalf priesters. De reizigers komen behouden aan in Jeruzalem.


Ezra 8:1-14 Dit zijn hun familiehoofden, met hun geslachtsregister, van hen die met mij uit Babel wegtrokken tijdens het koningschap van koning Arthahsasta. 2. Van de nakomelingen van Pinehas: Gersom; van de nakomelingen van Ithamar: Daniël; van de nakomelingen van David: Hattus, 3. van de nakomelingen van Sechanja; van de nakomelingen van Paros: Zacharja, en met hem werden er wat de mannen betreft honderdvijftig in het geslachtsregister ingeschreven; 4. van de nakomelingen van Pahat-Moab: Eljehoënai, de zoon van Zerahja, en met hem tweehonderd mannen; 5. van de nakomelingen van Zattu: Sechanja de zoon van Jahaziël, en met hem driehonderd mannen; 6. van de nakomelingen van Adin: Ebed, de zoon van Jonathan, en met hem vijftig mannen; 7. van de nakomelingen van Elam: Jesaja, de zoon van Athalja, en met hem zeventig mannen; 8. van de nakomelingen van Sefatja: Zebadja, de zoon van Michaël, en met hem tachtig mannen; 9. van de nakomelingen van Joab: Obadja, de zoon van Jehiël, en met hem tweehonderdachttien mannen; 10. van de nakomelingen van Baäni: Selomit, de zoon van Josifja, en met hem honderdzestig mannen; 11. van de nakomelingen van Bebai: Zacharja, de zoon van Bebai, en met hem achtentwintig mannen; 12. van de nakomelingen van Azgad: Johanan, de zoon van Katan, en met hem honderdtien mannen; 13. van de jongste nakomelingen van Adonikam – dit zijn hun namen: Elifelet, Jeïel en Semaja, en met hen zestig mannen; 14. van de nakomelingen van Bigvai: Uthai en Zabbud, en met hen zeventig mannen.

Het hoofdstuk begint met een lijst van de families die zich opstellen om met Ezra op te trekken naar Jeruzalem. Er bestonden geslachtsregisters van het volk, dat lezen we in 1 Kronieken 9:1. Alleen de familiehoofden worden genoemd. We herkennen veel namen die in Ezra 2 vermeld staan. In dit Bijbelgedeelte gaat het alleen om de 1500 mannen (precies geteld 1496 mannen) die Ezra zullen vergezellen.  Als we de vrouwen en kinderen meetellen en de priesters, Levieten en tempeldienaren,  dan komen we op een karavaan van ongeveer 6.000 – 7.000 personen. Het aantal is veel lager dan van de eerste uittocht onder leiding van Zerubbabel waarover we in Ezra 2 lezen. De namen van Pinehas (Pinchas) en Ithamar verwijzen naar hun voorgeslacht (Exodus 6:22-25), waarvan ook Ezra een nakomeling is. In de lijst worden allereerst de namen van priesterfamilies en Levieten vermeld, gevolgd door Hattus in vers 2 uit het koningsgeslacht van David. Daarna een reeks van 12 geslachten.  

Ezra 8:15 Ik bracht hen bijeen bij de rivier die naar Ahava stroomt, en wij sloegen daar voor drie dagen ons kamp op. Ik lette op het volk en de priesters, maar van de Levieten trof ik er daar geen aan.

Toen Ezra de mensen inventariseerde die met hem naar Jeruzalem zouden terugkeren, merkte hij de afwezigheid van de Levieten op. Ezra had de Levieten nodig om Gods werk in Jeruzalem naar behoren te kunnen uitvoeren. Bij de eerste groep ballingen die terugkeerden waren ook al zo weinig Levieten aanwezig. In het commentaar op Ezra 2 dachten we aan de mogelijkheid dat zij waren opgegaan in de heidense afgodendienst, maar in dat geval zouden zij niet de geschikte mensen zijn voor de herstelde tempeldienst. 

Terugkeer zou ontberingen bij aankomst betekenen. Ook de lage status van hun taken in de tempel zou hen kunnen weerhouden. Niettemin waren ze nodig als de priesters vrij moesten worden gemaakt om hun werk te doen.   

Ezra 8:16-20 Toen stuurde ik Eliëzer, Ariël, Semaja, Elnathan, Jarib, Elnathan, Nathan, Zacharja en Mesullam, familiehoofden, en Jojarib en Elnathan, die inzicht hadden, 17. en ik gaf hun een bevel voor Iddo, het hoofd in de plaats Casifja. Ik legde hun woorden in de mond om te spreken tot Iddo, zijn broeder en de tempeldienaren in de plaats Casifja met het verzoek ons dienaren voor het huis van onze God te brengen. 18. En zij brachten ons, omdat de goede hand van onze God over ons was, een verstandig man, uit de nakomelingen van Machli, de zoon van Levi, de zoon van Israël, namelijk Serebja, met zijn zonen en zijn broers: achttien man; 19. en Hasabja en met hem Jesaja, uit de nakomelingen van Merari, met zijn broers en hun zonen: twintig man; 20. en van de tempeldienaren, die David en de vorsten aan de Levieten hadden gegeven voor de dienst: tweehonderdtwintig tempeldienaren; zij werden allen met name aangewezen.

Toen stuurde ik........met het verzoek ons dienaren voor het huis van onze God te brengen...... Ezra stelt een afvaardiging samen bestaande uit zeven leiders en twee wijze mannen. Hij geeft hen de opdracht om naar de plaats Casifja te gaan. Casifja is net zo als het Hebreeuwse woord ‘maqom’ een soort heilige plaats, mogelijk een lerarenopleiding. Daar wonen blijkbaar Levieten. De afgevaardigden moeten aan Iddo, het hoofd ervan vragen of hij kan zorgen voor tempeldienaars, zoals de ‘nethinim’. Ook in deze opdracht maakt God mensen bereid. 38 Levieten en 220 Nethinim zijn bereid gevonden mee te gaan naar Jeruzalem.

Er moet snel gehandeld worden want de groep is al onderweg gelegerd bij de rivier Ahava.

En zij brachten ons, omdat de goede hand van onze God over ons was, een verstandig man...... en zij brachten een verstandig man: namelijk Serebja, met zijn zonen en zijn broers: achttien man. Zij waren uit de familie van Machli (Mahelieten Numeri 3:33). Ook Merari kennen we uit de Tora toen de tabernakeldienst werd ingesteld (Numeri 10:17 - Numeri 3:33-36). De taak van Merari en zijn nageslacht was het dragen van de onderdelen van de tabernakel: de planken, de dwarsbalken, de pilaren, de voetstukken, de pinnen en de touwen. 

Ezra 8:21-23 Toen riep ik daar bij de rivier Ahava een vasten uit, om ons te verootmoedigen voor het aangezicht van onze God en om Hem om een voorspoedige reis te verzoeken voor ons, voor onze kleine kinderen en voor al onze bezittingen, 22. want ik schaamde mij ervoor om van de koning een leger en ruiters te vragen om ons te helpen tegen de vijand onderweg. We hadden immers tegen de koning gezegd: De hand van onze God is ten goede over al wie Hem zoeken, maar Zijn kracht en Zijn toorn is over al wie Hem verlaten. 23. Wij vastten en verzochten onze God hierom, en Hij liet Zich door ons verbidden.

Ik riep een vasten uit, om ons te verootmoedigen voor het aangezicht van onze God....... door middel van het vasten liet men de volle toewijding zien aan Gods leiding in het besef van eigen afhankelijkheid daarvan. 

om een voorspoedige reis te verzoeken voor ons, voor onze  kinderen en onze bezittingen...... Ezra had koning Arthasasta zo verzekerd van de goede hand van God voor wie Hem zoeken, dat het vragen om militaire bescherming afbreuk zou doen  aan dit getuigenis. Ezra en zijn reisgenoten stellen hun vertrouwen op God.

Bijzonder is dat later Nehemia, die ook een man van geloof was, de bescherming van de koning aanvaardde voor zijn reis (Neh. 2:9). De Bijbel geeft geen aanwijzing dat hij zondigde of gebrek aan geloof had door dit te doen. Het verschil zit in het feit dat Ezra bij de koning zo hoog opgegeven had van Gods goede hand die hen zou zegenen. Ezra had de koning verteld: ,,We hebben een God Die voor Zijn dienstknechten zorgt. Hij beschermt ons, Hij waakt over ons, Hij bewaart ons." Dat moest een getuigenis voor de koning zijn!  En.....  als je getuigt, dan moet je er ook zelf naar handelen.......

maar Zijn kracht en Zijn toorn is over al wie Hem verlaten....... dat is de keerzijde die ook heel reëel is. Hier valt de scheidslijn tussen het koninkrijk van God en dat van satan. 

Hij (YHWH) liet Zich door ons verbidden........ het was een bijzonder grote onderneming om met zo'n groep van minstens  6.000 personen zo'n reis te maken. Hij moest de meest prachtige en kostbare tempelvaten van goud en zilver meenemen, die rovers graag in hun bezit zouden willen hebben.  Maar het was een reis die helemaal paste in Gods wil en YHWH verhoorde de gebeden. 

Ezra 8:24-30 Ik zonderde van de leiders van de priesters er twaalf af: Serebja en Hasabja, en met hen tien van hun broers. 25. Ik woog voor hen het zilver af, het goud en de voorwerpen, het hefoffer voor het huis van onze God, dat de koning, zijn raadslieden, zijn vorsten en heel Israël dat zich daar bevond, hadden gebracht. 26. Ik woog zeshonderdvijftig talent zilver af en stelde hun die ter hand, honderd talent aan zilveren voorwerpen en honderd talent aan goud; 27. twintig gouden bekers, ter waarde van duizend drachmen; en twee voorwerpen van goed, glanzend koper, kostbaar als goud. 28. Ik zei tegen hen: U bent heilig voor de HEERE en deze voorwerpen zijn heilig; en het zilver en het goud zijn een vrijwillige gave voor de HEERE, de God van uw vaderen. 29. Bewaak en bewaar het tot u het afweegt in de tegenwoordigheid van de leiders van de priesters en de Levieten en de hoofden van de families van Israël in Jeruzalem, in de voorraadkamers van het huis van de HEERE. 30. De priesters en de Levieten namen het gewicht van het zilver en het goud en de voorwerpen aan om het naar Jeruzalem te brengen, naar het huis van onze God.

Ik woog voor hen het zilver af, het goud en de voorwerpen........ het was  een enorm kostbaar transport, waarvan de waarde naar onze maatstaven wel in de miljoenen zou lopen. Een talent is volgens mijn informatie 60 kg, dus bij 650 talenten zilver gaat het dan om 39.000 kg. Bovendien goud en zilver, wat uitgedrukt werd in de Perzische munt 'drachme', moet een enorme waarde hebben vertegenwoordigd.  En dan te denken dat dit zonder miliitair beschermingskonvooi meegenomen moest worden op hun reis door de woestijn, bekend om zijn struikrovers.

De kostbaarheden werden verdeeld onder de leiders van de priesters en ieder van hen werd verantwoordelijk gesteld voor zijn deel. Ze waren dus verantwoordelijk om ze te bewaken en te bewaren totdat ze in Jeruzalem aankwamen en ze daar aan de leiders van de priesters en Levieten zouden overdragen .

Ezra 8:33-34 Op de vierde dag werden in het huis van onze God het zilver, het goud en de voorwerpen afgewogen voor Meremoth, de zoon van Uria, de priester, en bij hem Eleazar, de zoon van Pinehas, en bij hen Jozabad, de zoon van Jesua, en Noadja, de zoon van Binnuï, de Levieten, 34. overeenkomstig het getal en in overeenstemming met het gewicht van het geheel; het hele gewicht werd op hetzelfde moment opgeschreven.

het zilver, het goud en de voorwerpen afgewogen in het huis van onze God....... Intussen is de karavaan veilig in Jeruzalem gearriveerd. Dat zal een bijzonder moment zijn geweest waarvoor ze God ongetwijfeld hebben gedankt, maar daar lezen we niets over. Ze hebben hun dank geuit in de brandoffers, waarover vers 35 schrijft.  Meteen vindt er een controle en registratie plaats van de kostbare lading die is binnen gebracht.

Mooi om te lezen hoe de familienamen in het priesterlijk geslacht in stand werden gehouden. In Numeri 25:11-13 lezen we over Pinehas (Pinchas), de zoon van Eleazar, den zoon van Aaron. En hier, geslachten later is Eleazar de zoon van Pinehas (Pinchas). Met Pinchas werd het eeuwige vredesverbond gesloten (Numeri 25:12–13). Zadok (gerechtigheid) is ook een telg u dit priestergeslacht en zijn nakomelingen doen zelfs dienst in de tempel van het Vrederijk.

overeenkomstig het getal en in overeenstemming met het gewicht.......we weten dat Babel bekend staat om zijn preciese registratie en boekhouding. Het tegenwoordige elektronische computersysteem is wereldwijd (www) toegepast.

Ezra 8:35 Zij die uit de gevangenschap waren teruggekomen, de ballingen, offerden brandoffers voor de God van Israël: twaalf jonge stieren voor heel Israël, zesennegentig rammen, zevenenzeventig lammeren, twaalf geitenbokken als zondoffer; alles als brandoffer voor de HEERE.

de ballingen offerden brandoffers voor de God van Israël...........  een brandoffer (olah) is een beeld van totale overgave aan God.

twaalf geitenbokken als zondoffer....... als er gezondigd was moest men een zondoffer brengen, wat ook een brandoffer was. Het heeft vooral te maken met zonden die onopzettelijk zijn begaan.  twaalf jonge stieren voor heel Israël....... Judea is het woongebied van slechts twee stammen: Juda en Benjamin. Toch werd er voor ieder van de twaalf stammen een stier geofferd. Ze rekenden blijkbaar, overeenkomstig Gods verbond, alle stammen tot Gods volk.  En mogelijk woonden er in Judea ook personen die tot de andere stammen behoorden. Het offeren gebeurde overigens op bevel van koning Arthasasta (Ezra 7:17).

Ezra 8:36 Vervolgens gaven zij de wetten van de koning aan de stadhouders van de koning en de landvoogden van het gebied aan deze zijde van de rivier, en die verleenden hun steun aan het volk en het huis van God.

zij gaven de wetten van de koning....... als de offers zijn gebracht is het tijd om de wetten van koning Arthasasta over te dragen aan de landvoogden en ambtenaren. Ja, Israël was een vazalstaat en de koning van Perzië had de macht over hen. Vandaar dat ze de wetten van deze koning moesten gehoorzamen en dat de verantwoordelijke leiders hiervan op de hoogte moesten zijn. Het was het rijksgebied van Arthasasta aan de westelijke kant van de Eufraat. In feite is dit het rijksgebied van YHWH. Hij bestuurt en wijst de leiders aan om Zijn plan te verwezenlijken. 

Ida