English, click here!

Psalm 17 - Gebed om redding

We lezen hier weer een psalm van David. Hij verwoordt tegenover God zijn trouw en dat van zijn medegelovigen. Hij toont in gebed zijn onschuld en profetisch de onschuld van het overblijfsel. Hij heeft zichzelf onderzocht en belijdt aan God dat zijn lippen waarheid spreken. Hij zegt zelfs dat God “niets zal vinden”.

God had ook zijn hart doorzocht in de stille uren van de nacht, maar geen ongerechtigheid gevonden. Wat er ook in zijn gedachten was opgekomen…. wat niet goed was had hij verworpen en het was niet over zijn lippen gekomen. 

Het is niet zijn bedoeling om daarmee te zeggen dat hij nooit heeft gezondigd. Maar er is volgens hem voor de vijand geen enkele reden om hem ten dode toe te vervolgen.

In de verzen 4 en 5 spreekt David zich uit over de dreiging van de geweldenaar, een voorafschaduwing van de antichrist. David heeft zich gehouden aan Gods geboden en als gevolg daarvan had hij oog voor de listen van de geweldenaar.

Hij had begrepen dat hij op zijn hoede moest zijn om geen prooi te worden van deze meedogenloze vijand. 

David roept de Heere aan in het vertrouwen dat Hij, die zijn Toevlucht is, luistert. Hij vertrouwt dat God allen die hun hoop op Hem stellen verlost, van hen die hun hand tegen God opheffen. Hij ziet die vijanden, die geen enkele reden hebben om hem te vernietigen, dan ook als Gods vijanden, waarvan David in Psalm 139:21-22 zegt: “zou ik niet haten wie U haten?”.

David herkende de machten die in de wereld strijden om de ziel van de mens. De antichristelijke machten die in die strijd het lichaam doden, van hen wiens ziel ze niet kunnen overmeesteren. Maar ook tegenover hen die achter hem aangaan heeft hij geen erbarmen. Zolang hij ze kan gebruiken voor zijn doel beloont hij ze, en als ze voor hem nutteloos zijn trapt hij ze weg.

De Israëlische schrijver Yuvel Harari waarschuwde op de bijeenkomst van het World Economic Forum in Davos in januari 2020 met betrekking tot de technologische ontwikkelingen (transhumanisme) van de Nieuwe Wereldorde,  dat er wereldwijd een nutteloze klasse zal ontstaan, van waardeloze mensen tegenover een steeds machtiger wordende elite.  

We  kunnen die twee partijen terugvoeren naar degenen die aan het hoofd daarvan staan en die al aangewezen werden in Genesis 3:15, na de zondeval, namelijk “het Zaad van de vrouw” tegenover “het zaad van de slang”.   

Yeshua de Messias is de Verlosser en Overwinnaar; 

De antichrist is de gewelddadige die ten onder zal gaan.

Die “gewelddadige” is een duidelijke heenwijzing naar de antichrist:

Psalm 17:4 Wat de daden van de mens betreft, ík ben overeenkomstig het woord van Uw lippen op mijn hoede geweest voor de paden van de gewelddadige. 5. Ik hield mijn schreden in Uw sporen, zodat mijn voetstappen niet zouden wankelen.

Deze conclusie wordt versterkt door de verzen 12 en 13:

Psalm 17:12. Hij is als een leeuw die ernaar verlangt te verscheuren, als een jonge leeuw die op verborgen plaatsen zit. 13. Sta op, HEERE, treed hem tegemoet, vel hem neer; bevrijd mijn ziel met Uw zwaard van de goddeloze (רָשְׁע rasha Strong 7563)
In vers 13 gaat het om één persoon, de zin is in het enkelvoud. Het woord “rasha” wordt vertaald met “de goddeloze”, “de boze” (Naardense) en “wicked” KJV.

In vers 12 wordt gesproken over “verborgen plaatsen”. Dit kwamen we ook bij Psalm 10 tegen. Hier worden we gewaarschuwd voor de sluwheid van de antichrist. Hij lokt de mensen naar plekken waar hij ze kan overmeesteren. Als Yeshua zijn rede houdt op de Olijfberg waarschuwt Hij ook voor deze tactiek:

Mattheüs 24:26 Als men dan tegen u zal zeggen: Zie, Hij is in de woestijn; ga er niet opuit; zie, Hij is in de binnenkamers, geloof het niet…..

Pas op, zegt Yeshua, ga er niet naar toe, want daar ben Ik niet. Daar zit de tegenstander om je te pakken te nemen. Als Ik kom zal iedereen het zien, zo duidelijk als je de bliksem ziet aan de hemel.

Het vertrouwen op God en het houden van Zijn geboden is de gerechtigheid waarin David ontwaakt uit de dood en het aangezicht van God aanschouwt. Hij zal dan helemaal vol,  verzadigd zijn van Gods heerlijkheid, Zijn beeld, de goddelijke gerechtigheid.

 

Psalm 17:15 Ik echter zal in gerechtigheid Uw aangezicht aanschouwen; ik zal, wanneer ik ontwaak, verzadigd worden met Uw beeld.

Ida