English & other languages, click here!

Deuteronomium 31 Jozua volgt Mozes op

Inleiding

Met het voorstellen van de keus aan het volk tussen de zegen en de vloek en het leven en de dood heeft Mozes het ontvouwen en inscherpen van de wet (Dt 1:5) voltooid en de wetgeving afgesloten. Om het werk dat de HEERE hem heeft gegeven helemaal af te ronden, moeten er nog enkele dingen gebeuren. Hij wil vlak voor zijn dood de leiding over het volk overdragen aan Jozua. Hij wil vervolgens dat het zojuist door hem geschreven wetboek door de priesters bewaard zal worden naast de ark van het verbond. 

Tevens beveelt de HEERE hem nog een lied te schrijven en dat aan het volk te leren tot een getuigenis. 

Over de inhoud van dat lied lezen we in Deuteronomium 31-32. In Deuteronomium 33 horen we hoe deze man Gods in een afscheidsrede de stammen van Israël zegent. Ten slotte wordt in Deuteronomium 34 de dood van Mozes beschreven. Hiermee sluit de Pentateuch.

Mozes bemoedigt het volk en Jozua | verzen 1-8

1 Daarop is Mozes deze woorden tot heel Israël gaan spreken, 2 en hij zei tegen hen: Ik ben heden honderdtwintig jaar oud. Ik kan niet meer uitgaan of ingaan; bovendien heeft de HEERE tegen mij gezegd: U zult deze Jordaan niet oversteken. 3 De HEERE, uw God, Hij zal voor u uit overtrekken. Hij zal deze volken van voor uw [ogen] wegvagen, en u zult hen uit hun bezit verdrijven. Jozua zal voor u uit overtrekken, zoals de HEERE gesproken heeft. 4 En de HEERE zal met hen doen zoals Hij met Sihon en Og, koningen van de Amorieten, en met hun land gedaan heeft, die Hij weggevaagd heeft. 5 Wanneer de HEERE hen aan u gegeven heeft, moet u met hen doen overeenkomstig alle geboden die ik u gegeven heb. 6 Wees sterk en moedig, wees niet bevreesd en schrik niet voor hen terug, want het is de HEERE, uw God, Die met u [mee]gaat. Hij zal u niet loslaten en u niet verlaten. 7 En Mozes riep Jozua en zei tegen hem voor de ogen van heel Israël: Wees sterk en moedig, want ú zult met dit volk het land binnengaan dat de HEERE hun vaderen gezworen heeft hun te geven; en ú zult het hun in erfbezit laten nemen. 8 De HEERE nu is het Die voor u uit gaat. Hij zal met u zijn. Hij zal u niet loslaten en u niet verlaten. Wees niet bevreesd en wees niet ontsteld.

Mozes weet dat de tijd van afscheid nemen is gekomen. In Deuteronomium 31:14 zegt de HEERE hem dat ook. Hij is nu honderdtwintig jaar oud, ver boven de leeftijd die andere mensen bereiken, zoals hij zelf zegt in de door hem geschreven psalm (Psalm 90:1,10). God heeft ons met zijn leven iets te zeggen. Niet voor niets worden zijn honderdtwintig levensjaren door de Schrift in drie bijzondere perioden van veertig jaar onderverdeeld (Handelingen 7:23,30). 

Mozes neemt afscheid, maar laat het volk niet aan zichzelf over. Jozua zal zijn taak overnemen en voortzetten. We horen geen klacht of verwijt bij Mozes. Met liefde draagt hij het leiderschap over. Het is in Gods weg om te bepalen dat niet hij, maar Jozua het volk in het land zal brengen. In Jozua hebben we een beeld van de Heer Jezus Die Zijn volk leidt door de Heilige Geest. In deze tijd geeft de Heilige Geest leiding aan de gemeente. Op alle mogelijke manieren bemoedigt Mozes zowel het volk als Jozua. Zo herinnert hij aan de overwinningen op Sihon en Og.. Wat God in het verleden heeft gedaan, kan Hij nu nog steeds doen. Die gedachte geeft vertrouwen voor de toekomst. De toezegging dat de HEERE met hen zal gaan en hen niet zal loslaten of verlaten geeft kracht. Mozes heeft dat zelf getoond en ervaren. “Niet loslaten” wil zeggen dat we altijd op Hem kunnen rekenen voor raad en leiding, voor kracht en moed. “Niet verlaten” wil zeggen dat Hij altijd bij Zijn volk is op weg naar en bij de strijd in het land, om het hen te doen bezitten.

Zo is Hij ook altijd bij ons, om ons te helpen onze zegeningen ons eigen te maken en samen met Hem te genieten. Hij is naar Zijn belofte bij ons, totdat onze hele taak op aarde is volbracht: “En zie, Ik ben met u allen dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (Mattheüs 28:20).

Toen Mozes nu [de] leeftijd van veertig jaar had bereikt, kwam het in zijn hart op zijn broeders, de zonen van Israël, te bezoeken. (Handelingen 7:23) En toen veertig jaren waren vervuld, verscheen hem in de woestijn van de berg Sinaï een Engel in een vlam van een braamstruik. (Handelingen 7:30)

Voor de vijand hoeven we daarom niet te vrezen, want “als God voor ons is, wie zou tegen ons zijn?” (Romeinen 8:31). Ook wij hebben het steeds nodig om deze aansporing te horen

Paulus bemoedigt op deze wijze de Korinthiërs:

“Waakt, staat vast in het geloof, weest mannelijk, weest sterk! (1 Korinthe 16:13).

Ook de Hebreeën worden bemoedigd:

“Hijzelf heeft gezegd: ‘Ik zal u geenszins begeven en u geenszins verlaten’” (Hebreeën 13:5).

Wij worden door deze uitspraken van de Schrift ook bemoedigd.

Voorlezing van de wet elke zeven jaar | verzen 9-13

9 En Mozes schreef deze wet op en gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark van het verbond van de HEERE droegen, en aan alle oudsten van Israël. 10 En Mozes gebood hun: Na verloop van zeven jaar, op de vastgestelde tijd van het jaar van de kwijtschelding, op het Loofhuttenfeest, 11 als heel Israël komt om te verschijnen voor het aangezicht van de HEERE, uw God, op de plaats die Hij zal uitkiezen, moet u deze wet ten aanhoren van heel Israël voorlezen. 12 Roep het volk bijeen, de mannen, de vrouwen en de kleine kinderen, en de vreemdeling die binnen uw poorten is, om te horen, en om te leren de HEERE, uw God, te vrezen en alle woorden van deze wet nauwlettend te houden. 13 Zodat hun kinderen die het niet weten, [het ook] horen, en leren de HEERE, uw God, te vrezen, al de dagen dat u leeft in het land waarvoor u de Jordaan oversteekt om het in bezit te nemen.

Voorlezing van de wet elke zeven jaar | verzen 9-13

9 En Mozes schreef deze wet op en gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark van het verbond van de HEERE droegen, en aan alle oudsten van Israël. 10 En Mozes gebood hun: Na verloop van zeven jaar, op de vastgestelde tijd van het jaar van de kwijtschelding, op het Loofhuttenfeest, 11 als heel Israël komt om te verschijnen voor het aangezicht van de HEERE, uw God, op de plaats die Hij zal uitkiezen, moet u deze wet ten aanhoren van heel Israël voorlezen. 12 Roep het volk bijeen, de mannen, de vrouwen en de kleine kinderen, en de vreemdeling die binnen uw poorten is, om te horen, en om te leren de HEERE, uw God, te vrezen en alle woorden van deze wet nauwlettend te houden. 13 Zodat hun kinderen die het niet weten, [het ook] horen, en leren de HEERE, uw God, te vrezen, al de dagen dat u leeft in het land waarvoor u de Jordaan oversteekt om het in bezit te nemen.

Nadat Mozes het leiderschap in tegenwoordigheid van heel Israël aan Jozua heeft overgedragen, neemt hij het wetboek dat hij heeft geschreven. Hij zorgt ervoor dat het volk altijd herinnerd zal kunnen worden aan Gods Woord.

Zo draagt ook Paulus, wanneer hij afscheid neemt, de gelovigen op “aan God en aan het Woord van Zijn genade” (Handelingen 20:32).

Ook Petrus wil dat Gods volk altijd aan Gods Woord herinnerd kan worden, als hij er niet meer is: “Daarom ben ik er altijd op uit u aan deze dingen te herinneren, hoewel u ze weet en bevestigd bent in de onderhavige waarheid” (2 Petrus 1:12-13).

Mensen vallen weg, maar Gods Woord blijft. In dit gedeelte gaat het om het Woord van God. Bij het gezag van de Geest, voorgesteld in Jozua, hoort het Woord van God. Gods Geest en Gods Woord horen bij elkaar. Het gezag van de opgewekte en verheerlijkte Heer Die dat gezag door Zijn Geest uitoefent en door Zijn Geest ons leidt, zal nooit in strijd zijn met het Woord van God. Het is er altijd mee in overeenstemming.

Kennis van Gods Woord is van groot belang om alles te toetsen wat zich als stem van de Geest aandient. De uitdrukking “de plaats die Hij verkiezen zal” komt hier voor de laatste keer in dit boek voor.

Het voorlezen van de Wet (Tora) moet gebeuren in het jaar van vrijlating, het sabbatsjaar (Deut. 15:1) en wel tijdens het Loofhuttenfeest (Deut. 16:13-15), dat wordt gevierd als de hele oogst is binnengehaald. Dat is de gepaste tijd om de hele wet voor te lezen. Bij dit Loofhuttenfeest in het sabbatsjaar komen niet alleen de mannen (Deut. 16:16), zoals in de zes voorgaande jaren, maar ook de vrouwen en de kinderen. Deze zeven-jaarlijkse voorlezing is niet ter vervanging van het onderwijs in de huizen (Deut. 6:1-9) of het onderwijs door de priesters (Deut. 17:11; Deut. 24:8). Het is veelmeer ter ondersteuning en bevestiging of, indien nodig, ter correctie van alle andere onderwijs. Het zal de gedachten van het volk als geheel weer op één lijn brengen met het Woord van God. Hierdoor zal het volk als een eenheid bewaard blijven.

Zowel het sabbatsjaar als het Loofhuttenfeest spreekt van het vrederijk. Dat is de tijd dat al Gods beloften in vervulling zijn gegaan en iedereen in zijn oorspronkelijke erfdeel woont. Het lezen van de wet zal de herinnering aan al die beloften én de wegen van God tot de vervulling ervan voor het volk brengen. Het volk zal alleen maar kunnen bevestigen dat alles wat God heeft gezegd, is uitgekomen. Ze zullen Hem ervoor eren. Het wetboek wordt gegeven aan de priesters die de ark dragen. Het is normaal de taak van de Levieten om de ark te dragen (Numeri 4:15). Bij bijzondere gelegenheden doen de priesters dat (Jozua 3:3-8; Jozua 6:6; 1 Kron. 15:11-12). Het wetboek wordt ook aan de oudsten gegeven.

De afval van Israël voorzegd | verzen 14-18

14 De HEERE zei tegen Mozes: Zie, uw dagen zijn naderbijgekomen dat u zult sterven. Roep Jozua en ga staan in de tent van ontmoeting, dan zal Ik hem bevelen geven. Toen kwamen Mozes en Jozua en zij gingen staan in de tent van ontmoeting. 15 Toen verscheen de HEERE in de tent, in de wolkkolom, en de wolkkolom stond boven de ingang van de tent. 16 En de HEERE zei tegen Mozes: Zie, u gaat bij uw vaderen te ruste; en dit volk zal opstaan en als in hoererij achter de vreemde goden van het land waar het naartoe gaat, aangaan, in het midden van [dat land]. Het zal Mij verlaten en Mijn verbond, dat Ik ermee gesloten heb, verbreken. 17 Dan zal Mijn toorn op die dag tegen hen ontbranden. Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij opgegeten zullen worden; en veel verschrikkelijke dingen en noden zullen het [volk] treffen, zodat het op die dag zal zeggen: Hebben deze verschrikkelijke dingen mij niet getroffen omdat mijn God niet in ons midden is? 18 Ik zal Mijn aangezicht op die dag zeker verbergen, vanwege al het kwaad dat het gedaan heeft, want het heeft zich tot andere goden gekeerd.

De dagen van Mozes zijn door de HEERE geteld (Job 14:5). Nu gaat Hij de opvolging van Mozes door Jozua bevestigen. Mozes heeft Jozua al openlijk als zijn opvolger geroepen (Numeri 27:22-23) en aangesteld (Deut. 31:7). Mozes en Jozua gaan samen in “de tent van ontmoeting” ofwel “de tent der samenkomst” staan. Dan verschijnt de HEERE aan hen in de wolkkolom. Dit is de enige verschijning in dit boek. Het is ook de enige keer dat de tent van ontmoeting ofwel de tent der samenkomst wordt genoemd.

Echt leiderschap begint altijd met een bijzondere blik op de Heer Jezus, in het heiligdom, dicht bij de Heer. Daarna pas kunnen leiders naar buiten gaan om de hun opgedragen taak te verrichten. Als ze diep onder de indruk zijn van de heerlijkheid van de Heer, zullen ze het volk in de juiste gezindheid als leiders dienen. Als zijn dagen vastgesteld zijn, het getal van zijn maanden bij U [bekend] is, [en] U zijn grenzen bepaald hebt, die hij niet kan overschrijden, ... (Job 14:5)

Wat de HEERE vertelt, is niet bemoedigend. Onomwonden voorzegt Hij dat het volk van Hem zal afwijken. Hij spreekt niet over de mogelijkheid daartoe, maar stelt het als zekerheid. Na de indruk van Zijn heerlijkheid geeft Hij hun nu een grondige indruk van wie het volk is. Beide indrukken zijn noodzakelijk, wil er op de juiste manier gediend kunnen worden.

 

Iets dergelijks zien we als Elia zijn opvolger Elisa bij de hand neemt en hem langs enkele plaatsen voert (2 Kon. 2:1-11). Bij elke plaats staan ze stil. Dat is om enerzijds onder de indruk te komen van Gods visie daarop en anderzijds onder de indruk te komen van wat de mens ervan heeft gemaakt.

Op zeker moment zal het volk zien dat de rampen hen treffen omdat de HEERE niet in hun midden is. God zal Zich dan nog voor hen blijven verbergen, want hun gemis van God is nog geen echte bekering. De HEERE verbergt Zijn aangezicht voor hen door het terugtrekken uit de tempel van het symbool van Zijn gunst en bescherming, de sjechinah, de wolk als de woning van Zijn heerlijkheid (Ezechiël 9:3a; Ez. 10:18-19; Ez. 11:22-23). Die is niet teruggekeerd in de herbouwde tempel in de dagen van Ezra. Dat zal pas gebeuren als het volk, dat wil zeggen een overblijfsel, zich zal hebben bekeerd.

Mozes moet een lied tot lering schrijven | verzen 19-30 

19 En nu, schrijf voor u dit lied op en leer het de Israëlieten; leg het hun in de mond, opdat dit lied voor Mij een getuige is tegen de Israëlieten. 20 Want Ik zal dit [volk] brengen in het land dat Ik zijn vaderen onder ede beloofd heb, [een land] dat overvloeit van melk en honing, en het zal eten en verzadigd en vet worden. Dan zal het zich tot andere goden wenden en hen dienen, en zij zullen Mij verwerpen en Mijn verbond verbreken. 21 En het zal gebeuren, wanneer veel verschrikkelijke dingen en noden het [volk] getroffen hebben, dat dit lied dan voor zijn aangezicht als getuige zal antwoorden; want het zal niet vergeten worden [of] uit de mond van zijn nageslacht [verdwijnen]. Want Ik ken zijn overleggingen die het heden maakt, voordat Ik het breng in het land dat Ik [hun] onder ede beloofd heb. 22 Mozes schreef op die dag dit lied en hij leerde het de Israëlieten. 23 En Hij gebood Jozua, de zoon van Nun, en zei: Wees sterk en moedig, want ú zult de Israëlieten brengen in het land dat Ik hun onder ede beloofd heb; en Ík zal met u zijn. 24 En het gebeurde, toen Mozes gereed was met het schrijven van de woorden van deze wet in een boek totdat zij voltooid waren, 25 dat Mozes de Levieten, die de ark van het verbond van de HEERE droegen, gebood: 26 Neem dit wetboek en leg het naast de ark van het verbond van de HEERE, uw God, zodat het daar is als getuige tegen u. 27 Want ikzelf ken uw ongehoorzaamheid en uw halsstarrigheid. Zie, terwijl ik heden nog bij u in leven ben, bent u al opstandig geweest tegen de HEERE; hoeveel te meer na mijn dood! 28 Roep alle oudsten van uw stammen en uw beambten bij mij samen. Ik zal deze woorden ten aanhoren van hen spreken en de hemel en de aarde tot getuige tegen hen nemen. 29 Want ik weet dat u na mijn dood zeker op verderfelijke wijze zult handelen, en van de weg die ik u geboden heb, zult afwijken. Dan zal dit kwaad u in later tijd overkomen, wanneer u doet wat slecht is in de ogen van de HEERE om Hem door het werk van uw handen tot toorn te verwekken. 30 Toen sprak Mozes ten aanhoren van heel de gemeente van Israël de woorden van dit lied, totdat ze voltooid waren:

Na het boek van de wet komt het lied. Dit is het lied dat in Deuteronomium 32 opgeschreven staat. Het boek en het lied vormen een prachtig geheel: Gods raad vervat in Zijn boek en Zijn wegen van waarschuwing en genade vervat in het lied. Het is een droevig lied dat blij eindigt met de triomf van Gods genade.

Kun je een lied maken over het verval en de treurige geschiedenis van Gods volk? Ja, dat kan, want het loopt uiteindelijk goed af door de genade van God. Mozes leert het volk het lied. Hij onderwijst hun de inhoud ervan, hij vertelt hun wat het betekent. Hij laat het hen steeds weer herhalen, zodat het diep in het geheugen gegrift wordt.

De inhoud van de leer van Gods Woord kan door middel van een lied worden doorgegeven (Kolossenzen 3:16). Na de opdracht tot het opschrijven van het lied zegt God, zoals alleen Hij dat kan doen, in één vers (Deut. 31:20) wat Hij zal doen en wat het volk zal doen. Hij vervult Zijn belofte en brengt hen in het genot van de zegen, maar het volk wendt zich tot andere goden en versmaadt Hem. Laat het Woord van Christus rijkelijk in u wonen, terwijl u in alle wijsheid elkaar leert en terechtwijst met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen [en] in genade zingt in uw harten voor God. (Ko 3:16) Hij kent hun gezindheid. Hun hart is voor Hem een geopend boek (Hebreeën 4:13).

Daarom is het des te treffender dat Hij Mozes een lied laat schrijven. Daarin worden het afvallige handelen van het volk en Gods genadige handelen bezongen. Voor dit genadige handelen heeft God wel een rechtvaardige grondslag nodig. Die heeft Hij gevonden in Zijn Zoon.

Na de voorzegging van het afwijken van het volk is het nodig Jozua opnieuw te bemoedigen (Deut. 31:23). Ditmaal doet de HEERE dat Zelf. In een tijd van verval spoort Paulus zijn kind in het geloof, Timotheüs, aan: ”Jij dan, mijn kind, sterk je in de genade die in Christus Jezus is” (2 Tim.  2:1). Opnieuw volgt op de bemoediging van Jozua een aanwijzing met betrekking tot het boek. Mozes geeft opdracht het boek te leggen bij de ark van het verbond. Dat bepaalt ons bij Gods trouw aan Zijn verbond. Als Mozes spreekt over hun weerspannigheid, spreekt hij er niet over dat zij dat tegen hem zijn geweest, maar tegen de HEERE. Wat de HEERE wordt aangedaan, weegt voor hem zwaarder dan wat hem zelf wordt aangedaan.

Mozes is er klaar voor om de woorden van het lied dat de HEERE hem in de mond legt, uit te spreken. Hij roept alle oudsten en opzieners bij zich. Hij neemt de hemel en de aarde tot getuigen tegen hen. Mogelijk worden daarmee de bewoners van hemel en aarde bedoeld, engelen en mensen, die allen zullen instemmen met de waarheid die in dit lied tot uitdrukking wordt gebracht. Het is ook mogelijk dat hemel en aarde hier als personen worden voorgesteld. Hemel en aarde worden door Gods Woord in stand gehouden en naar het doel gevoerd dat Hij ermee heeft (Hebreeën 1:3). Ze verzetten zich niet daartegen (Psalm 119:89-91). De schepping spreekt een vermanende taal voor ieder die ongehoorzaam is aan Gods geboden (Job 20:27).

Zie ook Psalm 19 waar Gods schepping en Gods Woord beide getuigen van Gods majesteit (Psalm 19:1-12). De hemel zal zijn ongerechtigheid openbaren, en de aarde staat tegen hem op. (Job 20:27) En geen schepsel is voor Hem onzichtbaar, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem met Wie wij te doen hebben. (Hebreeën 4:13)

De woorden die Mozes in Deut. 31:29 spreekt, vertonen een opmerkelijke verwantschap met de woorden van Paulus in zijn afscheidsrede tot de oudsten in Efeze: “Ik weet, dat na mijn vertrek wrede wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen” (Handelingen 20:29).

Mozes en Paulus tonen beiden in hun afscheidsrede inzicht in de ware toestand van het volk waaraan zij hun leven hebben gewijd. Zij spreken profetische woorden met het oog op de ontwikkelingen van dat volk na hun heengaan die in beide gevallen waarheid zijn gebleken.

Ontleend aan een studie van Ger de Koning (bewerkt)

Jur