English, click here!

Leviticus 9 en Leviticus 10 De priesterdienst ingesteld

De parasha (het bijbelgedeelte) van deze week begint in Leviticus 9 met instructies voor de offers. Het was het begin van de priesterdienst, nadat Aäron en zijn zonen als priesters waren gewijd.

Al de offers die Israël bracht, waren door God ingesteld. De heiligheid van God kon niet samengaan met de zondige mens. God bedacht een manier waarop de mens Hem toch kon naderen, want Hij verlangde naar omgang met de mens. Maar het moest wel precies zo gebeuren, zoals God het voorschreef, want Zijn heiligheid verdraagt geen menselijk bedachte toenaderingspogingen.

Het hoofdstuk opent met een merkwaardige mededeling, namelijk “het gebeurde op de achtste dag”.  Daarom wordt deze parasha “shimini” שְּׁמִינִי  genoemd, dat het Hebreeuwse woord voor “achtste”  is.  God had de aarde in zes dagen geschapen en voegde er een zevende dag aan toe om te rusten. Een week heeft zeven dagen. De hele aardse cyclus draait om het getal zeven. Maar als de achtste dag genoemd wordt ziet dat uit naar een bestaan voorbij dit aardse, natuurlijke bestaan.

Net zo als de priesters na een inwijding van zeven dagen de werkelijke priesterdienst gaan vervullen op de achtste dag waarop God verschijnt, bereiden wij ons met een zevenvoudige periode voor (omertelling) op Shavuot (Pinksterfeest)  als een feest waarop God zich openbaart.

De achtste dag was de dag waarop de kinderen besneden werden en zo deel uitmaakten van Gods verbond met Abraham, Izak en Jacob. De achtste dag was ook de eerstedag van de week, na een week van zeven dagen, dat Yeshua opstond uit de dood en hield een nieuwe toekomstverwachting in. De achtste dag ziet op de Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde, die na het zevende millennium zal ontstaan.

Dat dit geestelijk aspect hier in dit hoofdstuk een rol speelt, blijkt uit het feit dat Mozes bij zijn instructies voor de offers Aäron en zijn zonen aankondigde: “want vandaag zal de HEERE aan u verschijnen.”  Aan het eind  van het hoofdstuk lezen we dat dit ook daadwerkelijk gebeurde:

Leviticus 9: 23-24 “En de heerlijkheid van de HEERE verscheen aan heel het volk. Vuur ging uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde het brandoffer en de vetdelen op het altaar. Toen heel het volk dit zag, juichten zij en wierpen zich met het gezicht ter aarde.

Het hele offerritueel was door Mozes overgedragen op de Levieten. En het werd door God bevestigd.

Dit was een grootse manifestatie en het volk juichte en was blij en vol eerbied. Hier zien we een vooruitblik van God die bij de mensen zal wonen. Openbaring 21:3 Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn.

Helaas kwam er na dit hoogtepunt, een zwaar dieptepunt, waardoor de zonen van Aäron, Nadab en Abihu de dood vonden. Zij hadden vreemd vuur gebruikt voor offers waarvoor God geen opdracht had gegeven en blijkbaar niet het vuur gebruikt dat God deed neerdalen bij de inwijding en dat brandend moest worden gehouden. Zo’n  geweldige ervaring “het verschijnen van de heerlijkheid van God”. kan de ene mens voorzichtig, en de andere overmoedig maken.  Nadab en Abihu werden eerder met name uitgenodigd door God om samen met Mozes en Aäron de berg op te gaan om YHWH te aanbidden. (Exodus 24:1).  In  Exodus 24: 9-10 lezen we dat ze YHWH daar ook echt zagen. 

Een vergelijkbare gebeurtenis zien we in het gedeelte dat ook deze week bestudeerd wordt: 2 Samuel 6: 6 en 7.  David wil de ark een ereplaats geven in Jeruzalem en transporteert de ark op een wagen, door ossen getrokken. Maar dat is niet de door God voorgeschreven wijze van transport. De ark moest gedragen worden.

 

Exodus 25: 12 Dan moet u er vier gouden ringen voor gieten en die aan zijn vier voetstukken bevestigen, namelijk twee ringen aan de ene kant ervan en twee ringen aan de andere kant ervan.

13 Vervolgens moet u draagbomen van acaciahout maken en die overtrekken met goud.

14 Dan moet u de draagbomen door de ringen steken aan weerskanten van de ark, om de ark daarmee te dragen.

15 De draagbomen moeten in de ringen van de ark blijven, ze mogen er niet uitgetrokken worden.

 

In Numeri 7 zien we  dat er allerlei voorwerpen werden gebracht die geheiligd moesten worden voor de dienst van de tabernakel. Daarbij waren ook wagens. Maar hierbij wordt uitdrukkelijk vermeld dat er geen wagens werden gebracht voor het vervoer van de ark, omdat die door de zonen van Kahath op hun schouders moest worden gedragen.

 

Numeri 7: 8 En vier wagens en acht runderen gaf hij aan de zonen van Merari, overeenkomstig hun dienst, onder leiding van Ithamar, de zoon van Aäron, de priester.

9 Maar aan de zonen van Kahath gaf hij niets, want de dienst van de heilige dingen was hun toegewezen. Zij moesten die op de schouders dragen.

 

Toen de ossen struikelden was er een zekere Uzza die de ark greep om te voorkomen dat de ark op de grond terecht zou komen. In menselijke ogen een terechte handeling. Maar God wilde niet dat onbevoegden deze ark, die het beeld was van Zijn heiligheid, zouden aanraken.  

 

De ingebruikname van de priesterdienst in de tabernakel was een nieuw begin. Na de VERLOSSING uit Egypte, zoals beschreven in het boek Exodus, gaat het nu in Leviticus om de VERZOENING! Nadat de Heilige Geest was uitgestort in de harten van mensen, was er ook een nieuw begin. Ook toen liet God zien dat er met Zijn heiligheid niet te spotten viel. Hij doodde Ananias en Safira, die de Heilige Geest bedrogen. (Handelingen 5)

 

Dat Nadab, Abihu en Uzza gedood werden hoeft niet te betekenen dat zij voor eeuwig verloren zijn.  Het is een ernstige waarschuwing voor de levenden om zich diep bewust te zijn van de hoge heiligheid en heerlijkheid van onze Elohim.

 

We kunnen begrijpen dat zo’n gebeurtenis diepe indruk heeft gemaakt, zowel op Aäron als op David.

Aäron en de dienstdoende priesters mochten niet in aanraking komen met een dode, want dan werden ze onrein voor de priesterdienst. Mozes riep daarom Misaël en Elzafan, uit een Levieten familie te hulp om de lichamen – in hun onderkleding -  buiten het kamp te brengen.  Dat de gedode priesters hun onderkleding nog aanhadden, duidt erop dat Gods vuur dat niet had verbrand. Deze onderkleding was vereist voor de offerdienst in het heiligdom:

Exodus 28: 43 Aäron nu en zijn zonen zullen die (onderkleding) aanhebben, als zij in de tent der samenkomst gaan, of als zij tot het altaar treden zullen, om in het heilige te dienen; opdat zij geen ongerechtigheid dragen en sterven. Dit zal een eeuwige inzetting zijn, voor hem, en zijn zaad na hem.”

 

Het dragen van die onderkleding was dus een vereiste om niet te sterven.  Direct na dit voorval lezen we over het verbod van sterke drank  voor de priesters. Dit doet vermoeden dat het drinken van sterke drank  de oorzaak van de overmoed van Nadab en Abihu is geweest.  Sterke drank belemmert de priesters, volgens Levitivus 10:10,  om onderscheid te kunnen maken tussen het heilige en het onheilige, tussen het onreine en het reine.

 

Verder lezen we dat er met de offers ook het één en ander mis ging.  Aäron en zijn zonen hadden delen van de geofferde dieren in het heiligdom moeten eten.

 

De overgebleven zonen van Aäron Eleazar en Ithamar kregen van Mozes de opdracht “ het graanoffer dat van de vuuroffers van de HEERE is overgebleven, ongezuurd te eten bij het altaar, omdat  het allerheiligst is”. Lev. 10:12

 

We kunnen begrijpen dat Aäron wel heel erg verdrietig en verward moet zijn geweest, als je gewoon je Hogepriesterrol moet blijven vervullen, terwijl er twee zonen van je gedood zijn. Maar Aäron zweeg in diep ontzag.

 

De zalfolie van de HEER was op Aaron en zijn zonen, daarom konden ze niet weggaan uit de woonplaats van de HEER om hun doden te begraven. Zij brachten het zondoffer  waardoor het volk verzoening zou ontvangen. Aäron was hierin een voorafschaduwing van de Messias, de Gezalfde (de betekenis van het woord "messias" in het Hebreeuws). Yeshua verbleef in de aanwezigheid van YHWH en offerde Zichzelf als het zondoffer voor de zonden van de hele wereld.

 

De priesterdienst was nog maar net begonnen, de priesters waren nog maar net gewijd tot hun dienst. Het was voor hen als het ware een leerschool en God liet hen bij de aanvang zien dat ze hun taak uiterst serieus moesten uitvoeren. 

 

Dat er sprake was  van een zondoffer lezen we in de verzen 16 t.m. 20 van hoofdstuk 10.  Dat doet denken aan het zondoffer waarvan het bloed éénmaal per jaar op Grote Verzoendag door de hogepriester aan de hoornen van het altaar moest worden aangebracht.      

 

Exodus 30: 10 Aäron moet dan eenmaal per jaar aan de hoorns van het altaar verzoening doen met een deel van het bloed van het zondoffer ter verzoening. Eenmaal per jaar moet hij aan de hoorns verzoening doen, al uw generaties door; het is allerheiligst voor de HEERE.         

 

Men had niet gegeten van het zondoffer. Het eten van het zondoffer beeldde uit dat de priester de zonde in zich opnam en zo in plaats van de zondaren verzoening bewerkte, zoals Yeshua de zonde van de mensheid op zich nam.

 

Mozes verwijt Aäron dat het zondoffer niet is gegeten en het bloed niet binnen het heilige is gebracht. Maar Nadab en Abihu hadden hun zondoffer en brandoffer al aan de HEERE aangeboden en God had dat niet geaccepteerd.  Daarom zou het niet goed geweest zijn om het ritueel dat afgewezen was, voort te zetten. 

 

Mozes begreep dat Aäron een goede reden had om in deze situatie het bloed niet in het heiligdom te brengen. Maar onze hemelse Hogepriester heeft Zijn eigen bloed naar het altaar gebracht, waarmee ook deze pijnlijk verbroken offerdienst een volmaakte vervulling heeft gekregen.

Ida