Job 38 - God spreekt tot Job

In Job 38 neemt God zelf het woord en spreekt tot Job vanuit een storm. Hij stelt Job een reeks indrukwekkende vragen over de schepping en de natuur, zoals:
-
“Waar was jij toen Ik de aarde grondvestte?”
-
“Wie sloot de zee af met een deur?”
-
“Ken jij de wetten van de hemel?”
Deze vragen zijn bedoeld om Job te laten beseffen hoe beperkt zijn kennis en macht zijn in vergelijking met Gods almacht. God benadrukt zijn rol als Schepper en Heerser over de natuur, van de sterren tot de dieren, en daagt Job uit om zijn plaats in het grotere geheel te erkennen.
Het vorige hoofdstuk blijkt een opmaat te zijn geweest naar dit contact met God, waarnaar Job toch ook verlangd had. Elihu had uitgelegd dat God in onweer en storm tot de mensen spreekt. En zie, deze woorden werden in het vervolg daarvan werkelijkheid. Dit hoofdstuk markeert een omslagpunt: in plaats van antwoorden te geven op Jobs klachten, laat God hem zien hoe wonderbaarlijk en complex de wereld is — en hoe weinig de mens daarvan begrijpt.