English & other languages: click here!

Hosea 11:7 - 14:9

Het plaatje hiernaast weergegeven bevat een prachtige belofte. Onze God ziet Zijn volk in de diepe verbondenheid die werkelijkheid zal worden. Maar de weg er naar toe is een zware weg, waarvan Hosea ook getuigt. Want er heeft offerbloed gevloeid van een onschuldig Lam. 

Onderstaande chiastische structuur vormt een samenvatting van een deel van ons onderwerp.  Het gedeelte begint met een bedroefde klacht van God die heeft vastgesteld dat Efraïm een afkeer van Hem heeft.  Efraïm maakte zich schuldig aan Baäl verering.  Hosea 13:1

En dan volgen de woorden waarin YHWH zijn diepe liefde voor Efraïm uitspreekt:

Hosea 11: 8-9 Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraïm, u uitleveren, Israël? Hoe zou Ik u prijsgeven als Adama, met u doen als met Zeboïm? Mijn hart keert zich in Mij om, al Mijn medelijden is opgewekt. Ik zal Mijn brandende toorn niet ten uitvoer brengen, Ik zal niet terugkeren om Efraïm te gronde te richten. Want Ik ben God, en geen mens, de Heilige in uw midden, en in de stad zal Ik niet komen.

Adamah en Zeboïm waren plaatsen die in het gebied van Sodom en Gomorra lagen en dus het oordeel  met zwavel en vuur  hadden ondergaan.

In Hosea 12 vinden we vergelijkingen met gebeurtenissen uit het leven van Jacob en dat vormt dan ook de verbinding met het Toragedeelte van deze week. Het feit dat Jacob in de baarmoeder zijn broer bij de hiel greep zou wel eens te maken kunnen hebben met

Genesis 3:15 NBG51

En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar Zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.

Jacob zou de hiel van Ezau kunnen hebben vastgepakt om niet op zijn hoofd te worden getrapt, wat zijn dood had kunnen betekenen. Satan keert de zaken altijd om. Het was Rebekka duidelijk gemaakt dat er twee volken tegen elkaar streden in haar schoot.  God had het eerstgeboorterecht en de verbondsbelofte voor Jacob bestemd. De manier waarop Jacob, op aanraden van zijn moeder,  het hem toekomende eerstgeboorterecht had verkregen was echter niet zoals het moet. En we lezen hier dan ook in Hosea 12:5 dat hij in Zijn strijd met de Engel des Heren (Yeshua voor Zijn vleeswording) huilt en smeekt. En juist dat maakt in Gods ogen dat iemand overwint.  Deze zonden moesten eerst hersteld worden voordat hij Ezau zou ontmoeten.

Lukas 9:24 Want wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven verliezen zal omwille van Mij, die zal het behouden.

Het is opvallend dat in de beide A-delen van de chiastische structuur sprake is van de “oostenwind”. In het Hebreeuws is dat  Qadim Roe’ag (קָדִים רוּחַ) wat je ook kunt lezen als de “geest van het oosten”. In Hosea 13:15 wordt dat ook als zodanig toegelicht: “de adem van YHWH” en dat is dan een adem die straf en oordeel inhoudt. Maar de geest of de wind van het oosten kan ook de afgodsdienst van de oostelijke volken betekenen, zoals Efraïm in Hosea 12:2.

Als mensen in ballingschap gingen was dat naar het oosten: in onze parasha: Jacob, later het volk Israël, maar ook Kaïn en Ezau. Lot koos voor het oosten. De koning van Moab haalde Bileam uit de bergen van het oosten om Israël te vervloeken (Num.23:7). De toren van Babel werd in het oosten gebouwd. En tegenwoordig zijn er veel new-age-achtige oosterse invloeden. Maar Abraham verliet Babel vanuit het oosten. Uit Babel trekken is een beeld van het verlaten van alle godsdienstige systemen, die voortgekomen zijn en in stand gehouden worden door menselijke inspanning.

"Zoals het Licht komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn" (Mat.24:27)

Gilead, waarvan we in Genesis 31:47 lazen dat Jacob die plaats deze naam heeft gegeven,  komt er ook niet best vanaf in Hosea 12:12. Gilead ligt in het “Overjodaanse”, het gedeelte dat was toegewezen aan Gad en Manasse. Het offeren van stieren is op zichzelf genomen niet verkeerd, maar de plaats daarvoor aangewezen was in Jeruzalem. 

Deut. 12: 5-6 Maar naar de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen. Daarheen moet u uw brandoffers brengen, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers van uw hand, uw gelofteoffers, uw vrijwillige gaven en de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee.

Toch was het de Rubenieten en de stam Manasse toegestaan in het overjordaanse een altaar te bouwen. Zij woonden ver verwijderd van Jeruzalem. De Israëlieten aan de andere kant van de Jordaan wilden hun broederstammen Ruben en Manasse zelfs met een leger aanvallen omdat er daar een altaar was gebouwd. 

Jozua 22:31 En Pinehas, de zoon van de priester Eleazar, zei tegen de nakomelingen van Ruben, tegen de nakomelingen van Gad en tegen de nakomelingen van Manasse: Vandaag weten wij dat de HEERE in ons midden is, omdat u deze trouwbreuk tegen de HEERE niet hebt gepleegd. Zo hebt u de Israëlieten gered uit de hand van de HEERE.

Dus de plaats van het altaar was niet het punt waarom het ging. Het was hun hartsgesteldheid. Een  volk dat als “nutteloos” bestempeld wordt door hun ongerechtigheid, zal deze offers ook niet met een toegewijd hart gebracht hebben.

De centrale as bepaalt ons bij het droevige lot dat Efraïm zal moeten ondergaan. We lazen in het begin van dit Schriftgedeelte uit Hosea, hoe lief God Efraïm heeft. Maar nu moet toch Gods toorn op hen neerkomen, want Hij wil ze niet geheel en al te gronde laten gaan. We lezen dat dit Gods hart pijn doet:
Klaagliederen 3: 33 Want niet van harte verdrukt Hij en bedroeft Hij mensenkinderen.

We weten wat dit volk is overkomen. En als bestraffing niet helpt zal God het zeven keer verergeren. Leviticus 26:18. Want God wil niet dat dit volk verloren gaat.  Het onheil over Efraïm is geprofeteerd en uitgekomen, al spreekt het de volken niet vrij die Israël vaak harder en wreder vervolgden dan wat Gods bedoeling was.

Zulke straffen overkomen niet alleen Israël. De volken die God leerden kennen, en afvallig worden wacht eenzelfde lot.

En toch, na het lezen van al die ongerechtigheid, eindigt hoofdstuk 14 van Hosea met heerlijke beloften:


5 Ik zal hun afkerigheid genezen,

Ik zal hen vrijwillig liefhebben,

want Mijn toorn heeft zich van hem afgewend.

6 Ik zal voor Israël zijn als de dauw.

Hij zal in bloei staan als de lelie,

wortel schieten als de Libanon.

7 Zijn jonge loten zullen uitlopen,

zodat zijn pracht zal zijn als die van de olijfboom,

en hij zal een geur hebben als de Libanon.

8 Zij zullen opnieuw in zijn schaduw zitten,

koren verbouwen en in bloei staan als de wijnstok;

zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon.

9 Efraïm, wat heb Ik nog met de afgoden te maken?

Ík heb hem verhoord en zal naar hem omzien.

Ik zal zijn als een altijd groene cipres.

Door Mij is bij u vrucht te vinden.

10 Wie is zo wijs, dat hij deze dingen begrijpt,

en zo verstandig dat hij ze kent?

De wegen van de HEERE zijn immers recht.

De rechtvaardigen zullen daarop wandelen,

maar de overtreders zullen erop struikelen.

 

Als we deze chiastische structuur, en de centrale as ervan, vergelijken met bovenstaande structuur, wordt ons duidelijk dat God toewerkt naar Zijn heerlijk doel. De mens, die geboren is met de zondige natuur die we van Adam geërfd hebben, moet omgevormd worden om aan Gods doel te beantwoorden. Daarom de oproep in Hosea 14:3 BEKEER U! Een oproep die voor alle mensen geldt. Door ons om te keren naar God behoren we niet meer tot de eerste Adam, maar zijn we deel en erfgenaam van de tweede Adam: Yeshua de Messias!

Hosea profeteerde van een tijd  dat Israël met woorden, met “de offeranden van zijn lippen”, tot de Heer zal terugkeren om zijn ongerechtigheid weg te nemen, en niet de offeranden van stieren en bokken zonder schuldbelijdenis. Woorden van berouw en erkenning van schuld.

1 Johannes 1:8.9 Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.

Het is vanwege het offer voor de zonde dat de Messias gebracht heeft, dat Israël kan terugkeren naar de HERE en woorden van schuldbelijdenis met zich meebrengt in plaats van stieren en bokken. De HERE zal de afkerigheid van Efraïm genezen, zodat zij met woorden van berouw tot Hem zullen terugkeren en hun afgoden zullen verwerpen. 

Het is vanwege het offer voor de zonde dat Yeshua heeft gebracht, dat ook ieder uit de heidenvolken zich tot Hem kan wenden, met woorden van berouw over alle verworvenheden die een afgod voor hen werden en die de werken van Babel bleken te zijn. En met gebed om schuldvergeving dat men de wet uit de Tora heeft veracht.
Die schuldbelijdenis is voor Efraïm nodig, was voor Jacob nodig en is voor ons nodig. We hoeven ons niet te verheffen boven anderen. Nog even iets over de Bijbelvertaling van dit gedeelte:


In een uitzending van Radio Israël op 12 november 2021 bracht Karen Strijker het volgende naar voren, wat ik als aanvulling overneem:

Overigens staat er in  Hosea 11:7 in de meeste vertalingen een fout; er staat: ‘En al roepen zij tot Hem, toch zal Hij hen niet opheffen,’ echter (en gelukkig zijn er ook vertalingen die dit wel goed doen), er staat in werkelijkheid: ‘En al roepen zij tot Hem, niet één verhoogt Hem.’

Dat is nogal wat anders en het is ook een direct appèl aan ons allemaal. Roepen we Hem aan om alleen maar dingen te vragen of aanbidden en verhogen we Hem ook werkelijk? Opvallend is ook dat er in Hosea 13:3 staat dat God Ephraim vergelijkt met dauw en dat is in dit geval negatief bedoeld: ‘Ephraim zal onder meer zijn als een vroegkomende dauw, die heengaat,’ oftewel verdwijnt. Hosea is een apart Bijbelboek vol tegenstellingen. God spreekt hier emotioneel en boos en tegelijk vol liefde. In  Hosea 14:6 komt de tegenstelling: ‘Ik zal Israël zijn als de dauw!’ Hoe wonderlijk is God; nu is dauw juist positief bedoeld en… is Hij niet heengegaan aan het kruis, alle zonden van de mens met Zich meedragend? In cryptische vorm staat dit geweldige gebeuren hier al beschreven. Paulus haalt dit aan in Romeinen 6:1-11. Wie gedoopt is, is met Hem gestorven voor de zonden en opgestaan in het eeuwige leven met Hem."

Tot zover Karen Strijker. 


Ida