English: click here!

Numeri 13 - verkenners naar Kanaän

Zoals God Mozes geboden had, stuurt Mozes twaalf verkenners - uit elke stam één - naar het Beloofde Land. Het zijn andere namen van leiders dan in Numeri 1:5-15.  Zo vertegenwoordigden ze het hele volk Israël. 

Namen die samen een boodschap vormen!

Zie een Zoon (Messias), luister (shema) naar Hem, geef

Hem lof want Hij brengt beloning en u zult extra (dubbel)

gezegend worden. Hij is de Zoon van Mijn rechterhand en

Hij zal bij ons wonen. Hij zal u uw problemen doen

vergeten wanneer Hij als rechter terugkeert. Gelukkig en gezegend zijn zij die geloven, hoewel wij in deze wereld strijd zullen hebben. Hij is onze rijkdom.

Luister (naar) Hem want Hij zal het hart beoordelen. Hij zal mij terugwinnen met redding, want Hij is mijn Bevrijder. Mijn El(ohim) is voorzeker mijn goed fortuin. De El(ohim) van mijn volk is verborgen. Hoewel Hij verborgen is, zal Hij verheerlijkt en verhoogd worden!


Het is prachtig om te zien dat in zo’n reeks namen een boodschap is verborgen.  Misschien heb je voorheen,  net als ik, de namen gelezen zonder dat ze je iets te vertellen hadden. De meeste Hebreeuwse namen hebben ons wat te vertellen. We zien in het overzicht links de stamvaders en rechts de zoon van iedere stamvader die een speciale missie had. In de namen waar de letters EL voorkomen, wordt altijd verwezen naar Elohim = God. Helaas blijkt uit het verloop van deze geschiedenis dat men ondanks de mooie naam, God die hen zendt, de eer niet geeft.

Deze namen in de rechter kolom staan niet op volgorde van geboorte, maar op volgorde vermeld in Numeri 13:1-16.

In het spraakgebruik zijn het “spionnen”, maar de Bijbel geeft dat niet aan. Het verkennen van het land zou zijn om het volk Israël te bemoedigen, zodat ze wisten dat God een goed land voor hen had bestemd. God had hun via Mozes al verteld hoe het land eruit zag. Toen Mozes naar de brandende braamstruik riep, vertelde God hem dat het land Kanaän een goed en groot land was, een land dat overvloeide van melk en honing (Exodus 3:8) en Mozes informeerde het volk over de zegeningen van het land (Exodus 13:5). Dit zou hen motiveren om vanuit hun slavenpositie in Egypte, omgevormd in de woestijn, een volk te mogen zijn dat een licht moest zijn voor de naties, terwijl men leefde in het Beloofde Land. Als zij spionnen zouden zijn geweest zou er geheimhouding zijn van hun namen. De brontekst תֻר “toer”geeft ook aan dat het hier om “rondreizen” of “verkennen” gaat. Blijkbaar wil God Zijn volk hierdoor extra bemoedigen om de laatste fase in te gaan om het Beloofde Land in te nemen.

In Deuteronomium 1:22 lezen we bovendien dat een verkenning van het land op verzoek van het volk plaatsvond:

Deuteronomium 1:22 Toen kwam u allen naar voren, naar mij toe, en zei: Laten wij mannen voor ons uit sturen, die het land voor ons verkennen en ons verslag uitbrengen langs welke weg wij het moeten intrekken en bij welke steden wij zullen komen.

 

Helaas kennen we de afloop van deze geschiedenis. Het land was prachtig en er waren heerlijke vruchten. Twee van de twaalf, Jozua en Kaleb, kwamen met bemoedigende bevindingen terug, de andere tien zagen het helemaal niet zitten om wat ze gezien hadden. Het volk schrok enorm omdat ze na deze verkenning hoorden dat er reuzen woonden. Ze vertrouwden niet op God, die onmetelijk groter en krachtiger is dan een heel leger reuzen.  Door dit ongeloof, het gebrek aan vertrouwen op God, moesten ze 40 jaar in de woestijn blijven, zodat een generatie was uitgestorven en God met de volgende generatie verder kon gaan.

De HEERE zei later dat Kaleb het land zou mogen binnengaan, omdat hij "een andere geest" had (Numeri 14:24). Die andere geest van Kaleb is de Heilige Geest en dat blijkt uit zijn woorden: ”Laten wij vrijmoedig optrekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren” (Numeri 13:30). Hij en Jozua hadden dezelfde Kanaänieten, dezelfde grote reuzen en dezelfde moeilijkheden gezien als de andere tien verkenners, maar waren tot een heel andere conclusie gekomen. Zij beoordeelden de situatie als een realiteit gebaseerd op geloof in Gods belofte. Het verschil tussen de geest van Kaleb en de geest van de andere tien verkenners is het verschil tussen het leven zien door de ogen van geloof, of de dood door de ogen van ongeloof. Zij moesten immers in de woestijn sterven. (Numeri 14:35) Helaas moesten ook Jozua en Kaleb delen in het lot van het hele volk om 40 jaar de woestijn door te trekken.  Maar tijdens deze lange tocht werden ze steeds weer herinnerd en bemoedigd door de gedachte aan het land Kanaän, het land dat ze al eens waren binnengegaan en waarvan ze de vruchten al hadden genoten.

Jozua en Kaleb kunnen we “twee getuigen” noemen van Gods handelen. De uittocht van Israël heeft profetische raakvlakken met onze uittocht naar “Het beloofde Vrederijk”. Ook daarbij is sprake van twee getuigen (Openbaring 11).

Het leert ons ook wel iets over onze tijd. Hoeveel christenen gaan er vanuit dat God hen vanzelf in Zijn Koninkrijk brengt alsof er geen strijd aan te pas komt. De grote verdrukking wordt veroorzaakt door de reuzen van onze tijd, die we alleen in geloof en vertrouwen op God tegemoet kunnen gaan. Maar naamchristenen willen geen strijd, ze hebben zich ook niet voorbereid met de geestelijke wapenrusting waarover Paulus schrijft in Efeze 6:10-20.  Het is de strijd die al eeuwen lang op deze aarde gaande is en tot een climax komt aan het eind van de tijd. Het is de strijd van

Gen. 3:15 En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar Zaad; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen.

De hiervoor geciteerde bemoediging van Kaleb (Numeri 13:30) werd door het toenmalige Israël niet ter harte genomen, maar wel door de volgende generatie.

Ook in onze tijd zien we een voorlopig klein herstel van het innemen van het land. Maar Kaleb's woorden zijn een geweldige profetie voor het binnengaan van het komende Vrederijk. Geloof is meer dan een gemakzuchtig godsdienstig leven. We staan in een strijd. Maar we zijn overwinnaars omdat Yeshua overwonnen heeft. 

We delen in Zijn strijd en in Zijn overwinning, dat moeten we voor ogen houden als het moeilijk wordt.

ZONDER STRIJD GEEN OVERWINNING!

Efeze 6: 12 Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden,  tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten.

Ida