To translate this page into different lamguages, click here!

2 Korinthe 9 - collecte voor Jeruzalem

We kijken even terug naar het vorige hoofdstuk, 2 Korinthe 8 waarin deze inzameling voor hulpbehoevende gemeenteleden in Jeruzalem ook al ter sprake komt. Eerst was er geld ingezameld in Macedonië en dat was zonder aandrang uit vrije beweging en met blijdschap gegeven. Paulus vertrouwt erop dat het geld klaar ligt als hij in Achaje komt. Maar hij wil hen toch nog even voorzichtig eraan herinneren, want het is mogelijk dat er broeders uit Macedonië meekomen naar Achaje. Paulus heeft tegen hen nogal hoog opgegeven over de liefdevolle bereidheid tot geven van de gemeente van Achaje. Dan zou het toch een tegenvaller zijn als het geld niet klaar zou liggen en zou Paulus zich ervoor schamen dat hij zo lovend over hen had gesproken.

De ervaring met de gemeente uit Macedonië zoals beschreven in hoofdstuk 8 was overweldigend:  

2 Korinthe 8:3-4 Want, zo getuig ik, zij gaven naar vermogen, ja, boven vermogen, en uit eigen beweging; 4. en zij smeekten ons met veel aandrang dat wij hun genadegave en aandeel in het dienstbetoon aan de heiligen zouden aannemen.

Dus, om een blunder te voorkomen, brengt Paulus in hoofdstuk 9 voor de zekerheid en met schroom wat afgesproken is, in herinnering. Hij stuurt ook broeders vooruit om samen met hen deze beloofde “ZEGEN”  klaar te leggen. Een mooi woord voor een collecte “de zegen”!  Hier geen berekening van collectegeld dat je voor de belasting van je inkomen mag aftrekken, geen acties,  lotingen of cadeautjes om mensen over te halen om geld te geven. Het gaat hier ook niet om een georganiseerde “kerkelijke bijdrage” of “kerkbelasting” of, zoals ik het uit het verleden ken een “vaste vrijwillige bijdrage”. Het moest echt een gave uit het hart zijn. Geen gierig besluit om een kleinigheidje te geven, terwijl je veel kunt missen. Ons geld is van God en Hij wil dat we het overeenkomstig Zijn wil besteden. 

Haggaï 2:9 Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, spreekt de HEERE van de legermachten.
Kortom: het moest uit een gelovig hart komen dat bewogen is met hen die lijden vanwege vervolging.

Paulus in wat nu Griekenland is

De geschiedenis uit 2 Korinthe 9 heeft te naken met de derde zendingsreis van de apostel Paulus.  Hij is in Macedonië, een Romeinse provincie met als hoofdstad Thessalonica. Vanuit Macedonië schrijft hij een brief "aan de gemeente van God die in Korinthe is, met alle heiligen die in heel Achaja zijn" (2 Kor. 1:1).

Achaje was van oorsprong de Romeinse naam voor Griekenland,  waarvan Korinthe de hoofdstad is. Hun gebied grensde aan het noordelijker gelegen Macedonië. Op het plaatje rechts is Achaje groen ingekleurd.

Paulus had zich ertoe verplicht om op zijn reizen aan de armen in Jeruzalem te denken. In de Galatenbrief schrijft Paulus:

Galaten 2:10 Alleen moesten wij wel aan de armen denken; en ik heb mij ook beijverd juist dit te doen.

De gemeenten van Achaje en Macedonië hebben heerlijk voorzien in het levensonderhoud van de gelovigen in Yeshua in Jeruzalem.

Degenen die overvloed hebben moeten delen met degenen die gebrek lijden.  2 Kor. 8:13-14

Velen in Jeruzalem waren met Shavuot/Pinksteren  en daarna tot het geloof in Yeshua gekomen. Ze werden verworpen door hun volksgenoten. Vaak gevlucht of uit huis gezet. Dat was de oorzaak van de armoede.

De gelovigen in Achaje waren, net zo als de gelovigen in Macedonië en net zoals de Israëlieten tijdens de tabernakelbouw, van harte bereid om gaven bijeen te brengen voor gelovigen in Jeruzalem, die in armoede leefden. Zij waren al eerder een inspirerend voorbeeld geweest voor de meeste gelovigen in Macedonië om de broeders in Jeruzalem financieel te helpen. Paulus had daar ook lovend gesproken over de vrijgevigheid van de Korinthiërs. Maar nu wordt er opnieuw van de Korinthiërs hulp gevraagd en met Paulus zullen enkele mensen uit Macedonië meekomen.

Het blijkt dat Paulus de broeders uit Macedonië alvast vooruit stuurt om te kijken hoever ze gevorderd zijn met hun inzameling. Eventueel zouden ze de gemeente van Achaje daarbij kunnen helpen en zal het opnieuw waar blijken dat deze gave een zegen is “en niet als een gift in gierigheid gegeven". (vers 5) 

God verleent ook Zijn zegen aan dit geven. Je wordt er niet armer van.

2 Korinthe 8:12 Want als de bereidwilligheid aanwezig is, dan is iemand welgevallig overeenkomstig wat hij heeft, niet overeenkomstig wat hij niet heeft.

........want God heeft een blijmoedige gever lief

2 Korinthe 9:11 Zo zult u in alles rijk worden, in staat tot alle vrijgevigheid, die door middel van ons dankzegging aan God teweegbrengt.

Het mes snijdt aan twee kanten. De gever wordt in alles rijk voorzien zodat hij vrijgevig kan zijn en de ontvanger dankt God ervoor! God maakt de gever overvloedig in elk goed werk. Dat is meer dan het geven “aan goede doelen” wat aftrekbaar voor de belasting is. Het werkt juist gerechtigheid uit, want God stelt je ertoe in staat. (vers 10) Het is ook niet: precies 10% van je inkomen (tienden). De wet is in het hart van de wedergeboren wens, die weet dat alles wat je hebt van God is. Zowel in Exodus 25:2 was het al “iedereen wiens hart hem gewillig maakt”. In 2 Korinthe 9:7 Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang,

Dit zijn de werken die “in Christus” worden verricht en niet in het vuur van het oordeel verbranden.

1 Korinthe 3:12-15 Of nu iemand op dit fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro, ieders werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven. Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen.  Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.

Deze vrijgevigheid is allemaal tot eer van God die daarin verheerlijkt wordt:

2 Korinthe 9:11-13 Zo zult u in alles rijk worden, in staat tot alle vrijgevigheid, die door middel van ons DANKZEGGING AAN GOD teweegbrengt. Want het betonen van deze dienst vult niet alleen de tekorten van de heiligen aan, maar is ook een overvloedige bron van VELE DANKZEGGINGEN AAN GOD, want door dit bewijs van dienstbetoon VERHEERLIJKEN ZIJ GOD. Vanwege de onderdanigheid aan het Evangelie van Christus, overeenkomstig uw belijdenis, en vanwege de gulle handreiking aan hen en aan allen.

Paulus gebruikt in vers 10 een vergelijking met een boer, die zaad zaait op zijn akker. Als hij dat mondjesmaat doet zal de oogst niet groot worden, maar als hij met gulle hand wijduit het zaad spreidt, zal dat een grote oogst tot gevolg hebben.

We zien in het eerste testament een prachtige belofte op zo’n houding:

Maleachi 3:10 Breng al de tienden naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is. Beproef Mij toch hierin, zegt de HEERE van de legermachten, of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen, en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen schuren genoeg zullen zijn.

Nu de tijden zo veranderen weten we dat onze broeders en zusters in nood kunnen komen. In Jeruzalem, maar ook in deze wereld waar het antichristelijk rijk zich aan het ontwikkelen is. Laten we opmerkzaam zijn op de nood van onze broeders en zusters die Yeshua volgen. Zoals de weduwe van Sarfat haar laatste olie deelde met Elia. 1 Koningen 17 vanaf vers 9.

Dit hoofdstuk eindigt ermee dat dit liefdebetoon ook een diepe liefde voor elkaar teweeg brengt, want om te ontvangen werkt geestelijke zegen uit. Tenslotte een hartelijke dankzegging aan God:

Ja, God zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave!

 

Dit hoofdstuk uit de Korinthebrief wordt meestal gelezen als we de parasha “T'rumah” behandelen, waar in we onderwijs krijgen over het vrijwillige “hefoffer”. (Exodus 25 – 27) We lezen daar ook over in de Parasha “Vayakhel” (Exod 35:1-38:20)

Een hefoffer werd vaak omhoog gehouden, opgeheven tot God als een gave voor Hem, want het is “uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.” Romeinen 11:36.

Over het hefoffer van de Israëlieten lezen we:

Exodus 35:29 Alle mannen en vrouwen van wie het hart gewillig was, droegen bij aan al het werk dat de HEERE door de dienst van Mozes geboden had te doen. De Israëlieten brachten het als een vrijwillige gave voor de HEERE.

Exodus 36:5-7 en ze zeiden tegen Mozes: Het volk brengt veel, meer dan toereikend is ten dienste van het werk dat de HEERE geboden heeft te doen. 6. Toen gaf Mozes bevel dat men een boodschap door het kamp zou laten gaan: Laat geen man of vrouw nog werk verrichten voor het hefoffer voor het heiligdom. Zo werd het volk ervan weerhouden om nog meer te brengen. 7. Want het materiaal was voldoende voor hen om er al het werk mee te kunnen verrichten, ja, er bleef over.

Ida