To translate this page into different languages, click here!

Leviticus 6-8 Instructies voor de priesters en hun wijding

Even uitleggen waarom dit Toragedeelte Tzav genoemd wordt:

Tzav צַו is een werkwoordsvorm van Tzavah צָוָה = gebieden, bevel dat we lezen in Leviticus 6:9: “Gebied Aäron en zijn zonen”.  Het woord komt vaker voor in dit gedeelte.

Al de offers worden besproken waarin de priesters het volk behulpzaam zijn om God te naderen, nadat zij zelf hun eigen offers hadden gebracht.

Het laatste deel van deze parasha beschrijft de wijding, de zalving van Aäron tot hogepriester en zijn zonen tot priesters.  

Bij het woord “offers” denken we vaak alleen aan bloedoffers, omdat dit onderwerp in de praktijk altijd erg onderbelicht is geweest. Toch geeft dit ons belangrijke aanwijzingen voor de dagelijkse omgang met God.  De offers dienden om de innerlijke gesteldheid van het hart uit te drukken.

In de voorgaande hoofdstukken zijn eveneens instructies voor de offers gegeven. Op het eerste gezicht lijkt wat hier geschreven wordt een herhaling. Maar als we goed lezen zien we dat  dit gesproken werd als instructie voor de Israëlieten die offers wilden brengen. Leviticus 1:1-2. Hier in hoofdstuk 6:9  zijn de instructies bedoeld voor Aäron en zijn zonen, dus voor de priesters.

Het gaat om de instructies voor:  ( schema NL) (English

Het brandoffer, de olah

Het  spijsoffer, de minchah

Het zondoffer, de gattat

Het schuldoffer, de asham

Het Vredes- of dankoffer, de sh’lamim

Aäron moest elke morgen en avond een brandoffer (Olah) brengen.  Het avondoffer moest de hele nacht door blijven branden, want het vuur mocht niet uitgaan, dat was de verantwoordelijkheid van de priester, die elke morgen het as moest verwijderen en in zijn linnen kleding naar een reine plaats buiten het kamp brengen.   Het brandoffer werd een “Olah tamied” genoemd: een voortdurend offer. Het vuur was door God zelf aangestoken (Leviticus 9:24) en het was daarom heilig vuur.  Hiervan moesten ook de olielampen op de menorah branden en het werd gebruikt op het reukofferaltaar.

 

Datzelfde heilige vuur zond God ook op de Karmel, waar Elia de Baälpriesters uitdaagde, om te laten zien dat Yahweh de werkelijke God is. Toen Salomo de tempel had gebouwd voorzag God ook daar in vuur, wat 400 jaar brandend is gebleven.

 

Het Olah/brandoffer moest helemaal verteerd worden. Hiermee wilde de offeraar zeggen dat hij zijn hele leven in dienst van God stelde. Het offer beeldt vooral uit wat Yeshua gedaan heeft: Hij offerde Zichzelf als een smetteloos Lam.  In navolging mogen ook wij onze oude mens, ons oude leven afleggen en hebben zo deel aan het lijden en de opstanding van Yeshua de Messias.

"Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weer te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weer te nemen; dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen" (Joh. 10:17,18).

Het spijsoffer of graanoffer, de mincha was geen bloedoffer. Het bestond uit meel en olie en er mocht geen zuurdesem gebruikt worden. Het werd op het  brandofferaltaar verbrand tot een liefelijke reuk voor Yahweh. Wat ervan overbleef was voor de priesters. De Bijbel noemt dat overblijfsel: allerheiligst!  Een overblijfsel dat allerheiligst is doet me denken aan de 144.000 uit Israël, die genoemd worden in Openbaring 14

David zegt in Psalm 20: 4 Moge Hij aan al uw graanoffers denken en uw brandoffer tot as verteren.

Echter van het graanoffer dat gebracht werd bij de zalving van de priesters mochten zij niet eten.

Dan is er het zondoffer: de gattat. Als iemand gezondigd had moest hij zijn handen op de kop van het dier leggen en zo de zonde overdragen. In Gods ogen had hij moeten sterven, maar nu mocht dit dier voor hem sterven. Hij moest het dier ook zelf slachten. De priester moest ervan eten, maar het was geheiligd, want ieder die het vlees aanraakte werd daardoor geheiligd (6:27) Zo kwam het in het binnenste en droeg de priester de zonde van de offeraar, om ervoor verzoening te kunnen doen. Hiermee was de priester het beeld van Yeshua die onze zonden in zich droeg. Het betekent een ruil voor ons, want omgekeerd mogen wij het vlees en bloed van Yeshua zinnebeeldig eten en drinken en worden wij dragers van Zijn heil.

 

Johannes 6: 51 Ik ben het levende brood, dat uit de hemel neergedaald is; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. En het brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, dat Ik geven zal voor het leven van de wereld.

52 De Joden dan redetwistten met elkaar en zeiden: Hoe kan Hij ons Zijn vlees te eten geven?

53 Jezus dan zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als u het vlees van de Zoon des mensen niet eet en Zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in uzelf.

54 Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.

55 Want Mijn vlees is het ware voedsel en Mijn bloed is de ware drank.

56 Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.

 

Yeshua was behalve het brandoffer ook het zondoffer. God legde de zonden van de mensen op Hem.

 

2 Kor. 5: 21 Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.

 

Jesaja 53: Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld.

De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen.

 

Openbaring 13:8 Hij was het Lam dat geslacht was van de grondlegging der wereld af.

 

Het schuldoffer : de asham. Mensen kunnen schuldig worden door omstandigheden. Je hoort vloeken, je raakt een dode aan, je raakt iets onreins aan, je hoort verkeerde dingen, of die kom je te weten, ondoordachte uitspraken, al deze dingen maken iemand onrechtvaardig, onrein en schuldig voor God. Dit is dan enigszins te vergelijken met het zondoffer. In Jesaja 53:10 wordt over Yeshua geprofeteerd als een “asham” schuldoffer. Alle offers wijzen naar Hem. De procedure van het schuldoffer is vrijwel gelijk aan die van het zondoffer. Alleen is het nodig om bij schuld aan derden een vergoeding in de muntsoort "sikkel" te regelen.

 

Het laatste offer, zoals het in dit Toragedeelte behandeld wordt, is het Vredeoffer, ook wel dankoffer genoemd. Een deel van dit offer, en het vet, was voor de HEERE. Van het overige mocht zowel de priester (het borststuk en de achterbout) als de offeraar met anderen eten.  Het offer werd gebracht omdat er een reden was om God te danken. Het kon zelfs dienst doen als een feestelijke “barbecue” met anderen die zich in Yahweh verheugden.  Net zo als bij het graanoffer waren hierbij broden. Maar het bijzondere hier is, dat er zowel gedesemd brood als ongezuurd brood bij gebruikt werd. Het ongezuurde brood verwijst naar het leven van Yeshua. Hij was volmaakt, er was geen zondige natuur in hem. Het gezuurde brood wijst naar de gerechtvaardigde mens waarbij het zuurdesem van de zonde onwerkbaar is geworden door het bakproces.  Zo kan er vrede zijn tussen God en mens. Een voorwaarde was dat degenen die deelnamen aan het vredeoffer, rein moesten zijn. Als iemand gezondigd had zou hij eerst een zondoffer moeten brengen, anders zou God zijn vredeoffer niet aanvaarden.


Na al dit onderwijs komt de wijding van de priesters aan bod. Zij moeten zich eerst helemaal wassen en vervolgens aangekleed worden, zoals God het had voorgeschreven.  Eerst de hogepriester en vervolgens de zonen van Aäron.  Daarna werd Aäron gezalfd met olie.

Lev. 8:23-24. Men slachtte hem (de andere ram), en Mozes nam een deel van zijn bloed, en streek het op de rechteroorlel van Aäron, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet. Hij liet ook de zonen van Aäron naderbij komen. En Mozes streek een deel van het bloed op hun rechteroorlel, op de duim van hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet. Daarna sprenkelde Mozes dat bloed rondom op het altaar.

Geestelijk gezien verwijst het oor naar het horen van Gods Woord en aansluitend het overdenken daarvan. De duim verwijst naar zijn werkzaamheden. De teen wijst op wandel. Het bloed nu van het offerdier moest dit alles bedekken, dat wil zeggen: reinigen. Met andere woorden, zowel gedachten, als daden en handel en wandel van de priester moesten van harte bereidwillig ten dienste van God staan. En mocht hij (onverhoopt) eens falen in woorden of daden in zijn dienstbetoon aan God, dan zou het bloed van dit offerdier zijn zonden bedekken.

 

Bij die inwijding werd een jonge stier als zondoffer geslacht en Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de stier. Zo werden zij ontzondigd, voordat ze verzoeningsdienst voor anderen konden uitvoeren.  Met het bloed werden de hoornen van het altaar gereinigd en het overige bloed werd aan de voet van het altaar uitgegoten.  Het bloed werd verder gesprenkeld op de priesterkleding van Aäron en zijn zonen.

 

Hebreeën 9:21,22 Ook de tabernakel en ook al de voorwerpen voor de eredienst besprenkelde hij op dezelfde manier met het bloed. En bijna alles wordt volgens de wet door bloed gereinigd, en zonder het vergieten van bloed vindt er geen vergeving plaats.

 

Hebreeën 7:27 Yeshua  heeft het niet nodig, zoals de hogepriesters, elke dag eerst voor zijn eigen zonden bloedoffers te brengen en pas daarna voor die van het volk. Want dat heeft Hij eens en voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf offerde.

 

Er was een mand met ongezuurde broden. En Aäron en zijn zonen moesten het vlees van de ram eten, met het brood dat in de wijdingsmand was, bij de ingang van de tent van ontmoeting. De priesters bleven zeven dagen “in quarantaine” want zo lang duurde het wijdingsoffer.  

 

Deze plechtige wijding  bepaalt me weer bij een psalm  van David:

 

Psalm 133

1 Zie, hoe goed en hoe lieflijk is het

dat broeders ook eensgezind samenwonen.

2 Het is als de kostelijke olie op het hoofd,

die neerdaalt op de baard, de baard van Aäron,

die neerdaalt op de zoom van zijn priesterkleed.

3 Het is als de dauw van de Hermon

die neerdaalt op de bergen van Sion.

Want daar gebiedt de HEERE de zegen

en het leven tot in eeuwigheid.

 

Ida