To translate this website in different languages click here.

Genesis 32 - Jacobs worsteling

De parasha van deze week heet “Wajislach” וַיִּשְׁלַח dat betekent “hij (Jacob) zond”. Het zijn de eerste woorden van dit Schriftgedeelte Genesis 32:4 in het Hebreeuws. En wat zond Jacob? Het waren boodschappers die Ezau tegemoet moesten gaan.
Jacob is bang en dat erkent hij ook. Hij heeft alle  reden om bang te zijn, want Ezau wilde hem vermoorden.

God bemoedigde hem door hem twee legers engelen te laten zien en daarom noemde Jacob die plaats Mahanaïm, wat “twee kampen” betekent. Dit was een zware geestelijke en fysieke strijd die hem te wachten stond. Het Koninkrijk van God tegenover het Koninkrijk van de satan. Hier zien we een heel duidelijk voorbeeld van de strijd die in de Hof van Eden begonnen is:

Genesis 3:15 NBG51

En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar Zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.

Jacob die Gods Koninkrijk vertegenwoordigde, die het Heilig Zaad van het Verbond in zich droeg had een vijand die hij in eigen kracht niet aan kon. Daarom ging Jacob, zoals gewoonlijk, in gebed en sprak zijn angst uit, niet alleen voor hemzelf, maar ook voor zijn vrouwen en kinderen die mee gingen. Deze werden dan ook in twee kampen verdeeld: ´Als Ezau bij het ene kamp aankomt en het verslaat, dan kan het overgebleven kamp ontkomen.” (Genesis 32:6)

We hebben in ons leven allemaal te maken met “twee kampen” en die scheiding loopt niet zelden door families heen. Dat hebben Jacob, David en nog vele anderen ondervonden.

Op zijn sterfbed noemde David ook nog Mahanaïm, want behalve Absalom zijn zoon werd hij ook nog geconfronteerd met een andere vijand:  Simeï. Hij  vervloekte David met een verschrikkelijke vloek, op de dag dat David naar Mahanaïm ging. Hij kwam echter ook naar de Jordaan, David tegemoet.  1 Kon. 2:8 In Mahanaïm werd David hartelijk ontvangen.

Er was door Jacob een enorm geschenk vooruit gestuurd, voorafgaand aan de ontmoeting met zijn broer, die met een leger naar hem onderweg was.

Nadat allen de Jabbok waren overgestoken bleef Jacob alleen achter en een Man worstelde met hem. (Genesis 32:24)

Jacob herinnert zich de Verbondsbelofte waarvan hij deel uitmaakte. God had hem op zijn weg al vaker door middel van engelen en de Engel van het Verbond, bemoedigd.

In Bethel, bij Laban en nu hier in Mahanaïm. In Bethel was de YHWH Zebaoth die tot hem sprak.

Hosea 12:4 In de moederschoot pakte hij zijn broer bij de hielen; in zijn kracht streed hij met God. 5. Hij streed met de Engel en overwon; wenend vroeg hij Hem om genade. In Bethel vond Hij hem, en daar sprak Hij met ons, 6. namelijk de HEERE, de God van de legermachten, HEERE is Zijn gedenknaam.

We lezen hier dat Jacob wenend om genade vraagt. Dat ziet ook profetisch naar “de benauwdheid van Jacob” (Jeremia 30:7). De vervulling in de eindstrijd is geprofeteerd in Zacharia 12:9-14.

Jeremia 30:7  Wee, want die dag is groot, er is er geen als hij. Het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; TOCH ZAL HIJ DAARUIT VERLOST WORDEN!

Jacob moest een deel van de zegen die Izaäk voor Ezau bestemd had aan hem geven, vandaar dat enorme geschenk dat hij Ezau stuurde. Die zegen was:

Genesis 27:28 Moge God je geven  van de dauw van de hemel,  van de vruchtbare streken van de aarde: overvloed van koren en nieuwe wijn.  

Wat Jacob aan zegen 'gestolen'  had aan goederen bracht hij terug in de vorm van het enorme geschenk. Genesis 32:15. In het Hebreeuws staat er dat Jacob de 'zegen" בְּרָכָה  'brachah' bracht, wat vertaald is met 'geschenk'. 
Jacob bracht wat hij Ezau ontnomen had van de dauw van de hemel. Hij en zijn gezin bogen zich voor Ezau neer zoals de belofte in de zegen van vader Izak was uitgesproken. Jacob moest in orde maken wat hij verkeerd had gedaan, zoals God dat ook van ons en iedere gelovige vraagt. Dit is ongetwijfeld tijdens de worsteling duidelijk geworden.

Het deel van de zegen ´ Vervloekt moet zijn wie jou vervloekt,  en gezegend wie jou zegent!” is duidelijk verbonden aan de zegen voor Abraham en op Jacob in de verbondslijn van toepassing.

De vergoeding van de zegen uitgesproken tijdens het bedrog is beslist anders dan de zegen van het eerstgeboorterecht (de bechira) die Izak aan Jacob gaf toen hij naar Haran vertrok:

Genesis 28: 3 En moge God, de Almachtige, je zegenen, en je vruchtbaar en talrijk maken, zodat je tot een menigte van volken zult worden.  4 Moge Hij je de zegen van Abraham geven, jou  en je nageslacht met je, zodat je het land waar je vreemdeling bent,  dat God aan Abraham gegeven heeft, in bezit krijgt.

Onze God is een God van gerechtigheid en recht en daarom moet de mens zich wel eens vernederen en klein maken. Zoals Paulus zegt in Filippenzen 3:7 Maar wat voor mij winst was, dat heb ik om Christus' wil als schade beschouwd.

 

Jacob stelt dezelfde vraag aan de Engel/Man als Manoach: “Wat is Uw Naam?”  (Genesis 32:29 Richteren 13:17) Bij Manoach antwoordt de Engel: “die is wonderlijk”. Dat verwijst naar Yeshua in Jesaja 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst.

Genesis 32:30 En Jacob gaf die plaats de naam Pniël. Want, zei hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered.

Het was Yeshua vóór Zijn vleeswording die Zich in het eerste testament vaker heeft laten zien. Hij ìs het aangezicht van YHWH! Het antwoord aan Jacob is de zegen waar Jacob om vroeg. Hij zocht de zegen niet alleen voor dit aardse leven maar het ging hem om Gods zegen over de dood heen.

Wat was dat toch voor een worsteling die Jakob met die Man had? Het is voor ons moeilijk te begrijpen. Als die Man Yeshua was vóór zijn menswording, waarom liet Hij Jacob dan winnen? Hij zou toch sterker moeten zijn dan Jacob?  Zo zouden wij op menselijke manier de situatie inschatten. Vroeger dacht ik dat Jacob ten onrechte bang was geweest. Ezau bleek hem vriendelijk gezind toen ze elkaar ontmoetten. Zijn angst was, dacht ik, gebrek aan geloof. Ik weet nu dat het anders is.

We weten dat de strijd in de hemelse gewesten op aarde zijn weerslag heeft. Wat op aarde gebeurt staat niet los van de geestelijke strijd die plaatsvindt in de hemelse gewesten.  Hier zien we zo’n voorbeeld van een strijd die geestelijk gestreden wordt, maar fysiek zijn uitwerking heeft.

In Genesis 32:6 lezen we dat de mannen die Jakob ter verkenning erop uit had gestuurd met het bericht komen dat Ezau met vierhonderd man op weg naar hem toe was. Daarom werd Jakob bang. In Genesis 27:41, 42 lezen we dat Ezau vastbesloten was om Jakob te doden en nu kwam hij met een gewapend leger op hem af.  We vinden hiervan een bevestiging in de Joodse geschiedenisboeken (het boek der oprechten). Ook Ezau werd geconfronteerd met een geestelijke, hemelse legermacht. De geestelijke strijd vond fysiek plaats op twee fronten.  Op zijn reis naar Kanaän ontmoette Jakob al een leger engelen (Gen. 32:1,2) Zo werden beide kampen door God klaargemaakt voor een ontmoeting. De details van deze strijd zijn niet na te gaan en kunnen we ook niet altijd begrijpen.

Opmerkelijk is de manier waarop Jacob de zegen opeist van de Man met Wie hij worstelt: “Ik zal U niet laten gaan, tenzij U mij zegent.” (Genesis 32:26) Jacob was standvastig, hij klampte zich vast aan de Man, hij wist dat hij van Zijn zegen afhankelijk was.

Jacob wilde Ezau niet tegemoet treden met een 'gestolen zegen', maar recht voor hem staan met de 'echte zegen' die God voor hem bedoeld had.  

De Man zei: “Uw naam zal voortaan niet meer Jacob luiden, maar Israël, want u hebt met God en met mensen gestreden, en hebt overwonnen.” Genesis 32:28

Hosea 12:4 In de moederschoot pakte hij (Jacob) zijn broer bij de hielen; in zijn kracht streed hij met God.

Jacob had met God en in de moederschoot met Ezau gestreden om niet ten onder te gaan en ook de verhouding met Laban was een moeilijke strijd. Maar hij heeft overwonnen, zegt de Man.

Een enigszins vergelijkbare situatie lezen we ook in 2 Koningen 6 waar Elisa tegenover een groot leger van Syriërs stond. Zijn knecht werd doodsbenauwd bij het zien daarvan, maar Elisa bidt God om de ogen van de knecht te openen:

2 Koningen 6:16,17  Hij zei: Wees niet bevreesd, want die bij ons zijn, zijn méér dan die bij hen zijn. En Elisa bad en zei: HEERE, open toch zijn ogen, zodat hij ziet. En de HEERE opende de ogen van de knecht, zodat hij zag; en zie, de berg was vol paarden en strijdwagens van vuur rondom Elisa.

Hier in ons gedeelte heeft Jakob met God en mensen gestreden en gewonnen.

 

Genesis 32: 28 TOEN ZEI HIJ:  UW NAAM ZAL VOORTAAN NIET MEER JAKOB LUIDEN, MAAR ISRAËL,  WANT U HEBT MET GOD EN MET MENSEN GESTREDEN, EN HEBT OVERWONNEN.

 

De nieuwe naam van Jacob is Israël:  Sar El  שָׂר אֶל  “vorst van God (Elohim)”. Zijn heupgewricht was ontwricht door de strijd, maar hij heeft een nieuwe identiteit en gaat als wedergeboren in de Messias zijn vijand Ezau tegemoet.

Zo zal het ook in de eindstrijd gaan met het gelovig overblijfsel van Israël.

 

Ida