Ga naar hoofdstuk: inleiding/index - 1/2  -3/4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9/10 - 11/12 - 13 -13/14 - 14/15 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19  - 20a - 20/22

22-25 - 23/24 - 25 - 25-30 - 26 -  27 - 28/29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35/36  

English & other languages: click here!

Numeri 3 en Numeri 4 - De Levieten

וְהָיוּ לִי, הַלְוִיִּם

                                  De Levieten zijn van Mij!

Dat de Levieten niet bij de kinderen van Israël worden geteld, is vanaf het begin van Numeri een terugkerend thema. In feite zijn de Levieten apart gezet, geheiligd, van de rest van Israël ("apart gezet" is de definitie van “heilig”). De Levieten zijn voor de dienst aan God afgezonderd “in de plaats van alle  eerstgeborenen" (תַּחַת כָּל-בְּכֹר tagat kol bekor).

Je ziet dus dat de heiliging van de eerstgeborenen voorkwam dat de engel des doods hen zou doden. Dit was mogelijk omdat het bloed van de Eerstgeborene van de Vader, uitgebeeld aan de deurposten, hun plaats had ingenomen.  Al moest dit offer naar aardse inzichten nog plaatsvinden, in de eeuwigheid had het zijn geldigheid al.

Numeri 3:11 De HEERE sprak tot Mozes:

12 En Ik, zie, Ik neem de Levieten uit het midden van de Israëlieten, in plaats van elke eerstgeborene onder de Israëlieten, die de baarmoeder opent. De Levieten zullen Mij toebehoren,

13 want alle eerstgeborenen behoren Mij toe. Op de dag dat Ik alle eerstgeborenen in het land Egypte trof, heb Ik alle eerstgeborenen in Israël, van de mensen tot het vee, voor Mijzelf geheiligd. Zij behoren Mij toe. Ik ben de HEERE.

 

We hebben eerder in de Torah gezien dat de eerstgeboren zoon van de familie de zegen en het geboorterecht ontving. Dat hield in dat hij als bemiddelaar en priester voor zijn gezin en de kring van zijn familie zou optreden wanneer de vader stierf.

De aartsvaders Abraham, Isaak en Jacob bouwden allemaal altaren en brachten offers en riepen de naam van de HEER aan. Toen Israël uit Egypte kwam, ging het nog steeds op deze manier.

Exodus 24: 4-5 Vervolgens schreef Mozes al de woorden van de HEERE op. Hij stond 's morgens vroeg op en bouwde onder aan de berg een altaar en richtte twaalf gedenkstenen op voor de twaalf stammen van Israël. En hij stuurde de jonge mannen van de Israëlieten erop uit. Die brachten brandoffers en brachten dankoffers voor de HEERE, te weten jonge stieren.

 

Het veranderde allemaal bij de zonde met het gouden kalf.  De kinderen van Israël maakten voor zichzelf een gouden kalf en offerden en aanbaden het.

Exodus 32:25-26 Toen Mozes zag dat het volk losgeslagen was – want Aäron had het losgelaten – tot leedvermaak van hun tegenstanders, ging Mozes bij de ingang van het kamp staan en zei: Wie bij YHWH hoort, moet bij mij komen. Toen verzamelden al de Levieten zich bij hem.

 

De zonen van Levi waren degenen die gehoor gaven en daarmee getuigden dat zij de Heere trouw wilden blijven. Zij doodden die dag drieduizend afgodendienaars en wijdden zich vanaf die dag aan de dienst aan God. En nu, in Numeri 3 , verklaart God formeel dat de Levieten Hem in alles met betrekking tot Aäron en de tabernakel zullen dienen, in plaats van de eerstgeboren zonen van de kinderen van Israël.

In deze parasha gaat het steeds over “tellen”, in het Hebreeuws פְּקֹד  paqad, dat in deze parasha wel 49 keer wordt genoemd. We hebben het al gehad over degenen die geteld moesten worden om als leger dienst te doen.  Maar nu worden de Levieten geteld.

Als we de getallen in Numeri 3 optellen, komen we uit op een totaal van 22.300. In Numeri  3:39 gaat het over 22.000 Levieten van één maand en ouder.  Uit Numeri 3:46 blijkt dat het aantal van 22.000 als norm wordt genomen. Voor driehonderd Levieten gold dus dat zij vrijgesteld waren van de dienst in de tabernakel . Zij moesten wel hun eerstgeboorterecht afkopen door 5 sikkel (1 sikkel is ongeveer 13 g zilver) aan Mozes te betalen. Dat geld kwam ten goede aan Aäron en zijn zonen.

Trouwens al de Levieten waren aan Aäron en zijn zonen gegeven om deze priesters te dienen. Numeri 3:6-9.

Kahath

Voor Kahath en zijn zonen was door Jahweh een vaste taak bepaald. Hierbij werd de leeftijd van 30 tot 50 jaar genoemd, hetgeen gold voor alle Levieten die dienst deden in de tabernakel.

Kahath was de tweede zoon van Levi en daarom een kleinzoon van Jacob. De Kahatieten moesten de heilige dingen uit de tabernakel vervoeren, maar niet aanraken.  Ze mochten er zelfs niet naar kijken. Het zou hun dood betekenen. Dat verklaart waarom er in Numeri 4:18 gezegd wordt: "U mag uit het midden van de Levieten de stam van de geslachten van de Kahathieten niet laten uitroeien." Daarom kregen  Aäron en zijn zonen het voorschrift de ark van het getuigenis goed te verpakken in het voorhangsel, de draagbalken aan te brengen en om allerlei kleden van o.a. zeekoeienhuid  over alle heilige voorwerpen te leggen. Het ging om: de ark van het verbond, de tafel van de toonbroden, de gouden kandelaar en andere voorwerpen, welke bij de eredienst gebruikt werden, die tijdens de tocht door de Kahathieten moesten worden gedragen. 

Eleazar

Eleazar, de zoon van Aäron, was degene die voor het licht, het reukwerk, de zalfolie en het graanoffer zorgde.  In de lijn van Aäron en Amram maakte hij ook deel uit van het geslacht van Kahath.  Hij was volgens Numeri 3:32  over de andere priesters gesteld.   Als de tabernakel moest worden opgebroken omdat de reis vervolgd werd, waren Aäron en zijn zonen Eleazar, Nadab, Abihu en Ithamar, verantwoordelijk voor het losmaken van het voorhangsel. Met dit voorhangsel moesten ze de ark van het getuigenis bedekken. Daaroverheen moest ter afdekking een deken van zeekoeienhuid (bestendig tegen weersinvloeden) en een blauw purperen kleed aangebracht worden. 

De heilige voorwerpen uit de tabernakel mochten niet open en bloot worden vervoerd. In Numeri 4 werden hiervoor instructies gegeven. Hiervoor moesten zeekoeienhuiden worden gebruikt. De plaatjes die wij altijd zien van de ark van het verbond die wordt gedragen, tonen meestal de ark zonder bedekking. Maar de voorschriften van God waren anders en tonen weer hoe voorzichtig wij met de heilige dingen behoren om te gaan. Toen David later de ark op een wagen vervoerde, in plaats van deze te dragen, zoals was voorgeschreven, was het Uzza (2 Samuël 6:7), die, bij een goedbedoelde poging de ark tegen vallen te behoeden, door God werd gedood.

Er was geen organisatie die de taken verdeelt. God bepaalde Zelf hoe de taken verdeeld moesten worden onder de Levieten. Alles was door God tot in detail geregeld.

Gerson

Gerson was de zoon van Mozes en daarom ook een Kahathiet. De Gersonieten hadden als taak het verzorgen van de 10 gordijnen (Ex. 26:1-3)en de dekkleden. Tijdens de tocht door de woestijn moesten zij de tabernakel dragen. 

Merari

Vervolgens wordt Merari genoemd.  Zijn taak was het dragen van de onderdelen van de tabernakel: de planken, de dwarsbalken, de pilaren, de voetstukken, de pinnen en de touwen.     

Op een plaatje hierboven zie je de tabernakel en de situering van de stammen in kruisvorm rond de tabernakel. In de binnenste kring rondom te tabernakel het centrum van de Levieten (zie de nummers 1, 2, 3 en 4, en nog nader toegespitst: de nakomelingen van Mozes & Aäron,  Kahath, Gerson en Merari, zoals het door Jahweh bepaald was.

Het hele beeld dat ons hier voor ogen geschilderd wordt kunnen we ook toepassen op onze situatie als gelovigen die tot de gemeente van Yeshua behoren.

De berg Sion
Hebreeën 12: 22-24 Maar u bent genaderd tot de berg Sion en tot de stad van de levende God, tot. het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen, tot een feestelijke vergadering en de gemeente van de eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de rechtvaardigen, die tot volmaaktheid zijn gekomen, en tot de Middelaar van het nieuwe verbond, Jezus, en tot het bloed van de besprenkeling, dat van betere dingen spreekt dan dat van Abel.  

De Tabernakel is dan een beeld van de berg Sion, waar God wil wonen. De feestelijke vergadering bestaat uit eerstgeborenen, d.w.z. priesters. God verzamelt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap. 1 Petrus 2:9  En Mozes, de middelaar van het Eerste Verbond,  is een beeld van Yeshua, de Middelaar van het Nieuwe Verbond. Een beeld van Gods Zoon, die vrijmoedig het heiligdom binnen kon gaan om met de Vader te spreken. Dit in tegenstelling tot Aäron, die slechts éénmaal per jaar het Heilige der Heiligen mocht binnengaan. Numeri 7:89
Dat maakte God ook aan Aäron en Mirjam bekend, toen zij de autoriteit van Mozes in twijfel trokken:

Numeri 12:6 Luister toch naar Mijn woorden! Als iemand onder u een profeet is, maak Ik, de HEERE, Mij door een visioen aan hem bekend, spreek Ik met hem door een droom. 7 Maar zo doe Ik niet tegenover Mijn dienaar Mozes, die in Mijn hele huis trouw is, 8 met hem spreek Ik van mond tot mond, ja, zichtbaar, en niet in raadsels. Hij aanschouwt de gestalte van de HEERE.

Het verzoenend bloed speelt in beide verbonden een onmisbare rol, omdat het Leven geeft.