Ga naar hoofdstuk: inleiding/index - 1/2  -3/4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9/10 - 11/12 - 13 -13/14 - 14/15 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19  - 20a - 20/22

22-25 - 23/24 - 25 - 25-30 - 26 -  27 - 28/29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35/36  

English: click here!

Numeri 1 en Numeri 2 telling - opstelling stammen

In de hoofdstukken één en twee van Numeri zien we het volk Israël “in de woestijn” (Hebreeuws בְּמִדְבַּר “bemidbar”) op de eerste dag van de tweede maand, in het tweede jaar na hun vertrek uit Egypte. We zouden overeenkomstig de Hebreeuwse kalender kunnen zeggen: op 1 Iyar. De Bijbel is zo precies gedateerd.

De telling en de opstelling van de stammen van Gods volk vormen de laatste voorbereidingen voor de inwijding van de tabernakel. Als we van buiten naar binnen kijken, zien we eerst de Israëlieten als volk, vervolgens de Levieten en dan de priesters. In het midden “Jahweh”. Hij staat centraal en is het uitgangspunt voor de reis naar het Beloofde Land.

 

Bij alle tellingen in dit hoofdstuk wordt altijd eerst de oudste zoon genoemd. Vrouwen en kinderen werden niet meegeteld (vergelijk Mattheüs 14:21).

‘Het gaat om ieder in Israël die met het leger uittrekt, van twintig jaar oud en daarboven'. (Numeri 1:3). De Levieten waren vrijgesteld van de dienst in het leger. Het gaat om mannen die ingezet konden worden als soldaten.

Er werd een leger gevormd. Want de reis naar het Beloofde Land houdt strijd in, zowel toen als in onze tijd. Iedereen moest zich verzamelen bij zijn eigen legeronderdeel, dat herkenbaar is aan het vaandel (zijn banier).

De hoofdstukken 1 en 2 van Numeri vormen een chiastische structuur. Deze structuur helpt ons om het centrale punt van de ogenschijnlijk saaie opsomming van de volkstelling te zien:

Waarom zou God het zo duidelijk doen uitkomen dat de tabernakel, de tent van ontmoeting, met de Levieten, in het midden van het kamp een plaats kreeg? Laten we hier eens naar kijken. Als we het kampement schematisch uittekenen, zoals beschreven in deze twee hoofdstukken, alsof we er een luchtfoto van zouden maken, zouden we dit krijgen:

In de Numeri 1:50 en Numeri 1:53 wordt de tabernakel driemaal genoemd:  “tabernakel van de Getuigenis”.  Niet dus de “tent van ontmoeting” zoals we gewend zijn. Dit heeft een reden! De nadruk ligt hier op de Levieten, die tot taak hebben “het getuigenis” te bewaken en daaruit  het volk te onderwijzen. Het feit dat deze term “drie “ maal achter elkaar genoemd wordt, is in de Tora een verwijzing naar de Messias. En wat zien we dan: het kruis, met GOD in het midden van het kruis, of misschien beter gezegd, “aan het kruis”. YAHWEH, de dienst aan God en het verlossingswerk staan centraal.

De volgorde van de opstelling van het kampement rond de tabernakel onder Mozes had de bedoeling om op aarde de grote hemelse tempel uit te beelden die geopenbaard is in

Openbaring 4:7 en het eerste dier leek op een leeuw, het tweede dier leek op een os/rund of jonge stier, het derde dier had het gezicht als van een mens, en het vierde dier leek op een vliegende arend.

We zien dit  ook terug in het visioen dat Ezechiël ontving in zijn eerste hoofdstuk. De profeet keek naar het noorden (Ez. 1:4) en zag een visioen van de troon van God met de vier levende wezens die net zo rond de troon opgesteld stonden,  als de stammen van Israël rond de tabernakel.

Ezechiël 1:10 leek op het gezicht van een mens (Ruben), bij alle vier van rechts op de kop van een leeuw (Juda aan de oostzijde vanaf het noorden gezien), bij alle vier van links op de kop van een rund (Efraïm aan de westzijde), en alle vier hadden zij de kop van een arend.

We hebben dus drie verschillende getuigen – Mozes, Ezechiël en Johannes – die ons vertellen dat de vier levende wezens vertegenwoordigd zijn rondom de troon van God.

 

NAMEN en hun betekenis NUMERI 1

RUBEN (zie een zoon)

Elizur (El/God van de rots) de zoon van Sedeür

SIMEON (gehoord)

Selumiël (Vrede van El) de zoon van Zurisaddai = mijn rots is almachtig

JUDA (hij zal geprezen worden)

Nahesson (Tovenaar, Voorspeller)  zoon van Amminadab = een van het volk van de vorst, volk van de gewillige gever, gewillig volk

ISSASCHAR (beloning)

Nethanaël (Gegeven door El) – zoon van Zuar (geringheid)

ZEBULON (bewoning)

Eliab (mijn God is vader of God is vader) de zoon van Helon (kracht)

-------JOZEF (YHWH heeft toegevoegd)------

EFRAÏM (dubbel vruchtbaar)

Elisama (mijn God heeft gehoord) – zoon van Ammihud (mijn bloedverwant is majesteit)

MANASSE (doen vergeten)

Gamaliël (beloning van God / mijn beloner is God) – zoon van Pedazur (de Rots heeft vrijgekocht)

BENJAMIN (zoon van de rechterhand of zoon van geluk)

Abidan (mijn vader is rechter) – zoon van Gideoni (mijn hakker)

DAN (rechter)

Ahiëzer (mijn broeder is hulp) – zoon van Ammisaddai (mijn bloedverwant is Almachtige) Ik zou vertalen Am=volk. mie=uit- Shaddai = de Almachtige, dus “volk uit de Almachtige)

ASER (gezegend/gelukkig)

Pagiël (gebeurtenis door Gods hand) – zoon van Ochran (in moeilijkheden gebracht)

GAD (een binnenvaller of een troep of een fortuin)

Eljasaf (God heeft toegevoegd) – zoon van Dehuël (zij kennen God)

NAFTALI (worstelend of worsteling)

Ahira (mijn broeder is slecht) – zoon van Enan (ogen hebbend)

Bijzonder is dat de namen van de stammen samen de betekenis van de komst van Yeshua vormen:

Zie de Zoon, hoor Zijn stem. Verkleef aan Hem en prijs Hem, Hij brengt het loon, woont onder ons en voegt toe, de Zoon van Zijn rechterhand, de Rechter in de strijd, die geluk en blijdschap brengt.

Ida