2 Korinthe 6 - Niets hebben en alles bezitten
In 2 Korinthe 6 benadrukt Paulus dat gelovigen Gods genade niet tevergeefs mogen ontvangen. Hij beschrijft zijn eigen lijden en trouw als dienaar van God, roept de Korinthiërs op tot wederliefde en waarschuwt tegen een ongelijk juk met ongelovigen. Het hoofdstuk eindigt met een oproep tot afzondering en heiliging, omdat gelovigen Gods tempel zijn.
1. Gods genade niet tevergeefs ontvangen (vers 1–2)
2. Paulus’ dienst als dienaar van God (vers 3–10)
3. Oproep tot wederliefde (vers 11–13)
4. Waarschuwing tegen een ongelijk juk (vers 14–16)
5.Oproep tot afzondering en heiliging (vers 17–18)
1. Gods genade niet tevergeefs ontvangen
2 Korinthe 6:1-2
1. En als medearbeiders van God roepen wij u er ook toe op de genade van God niet tevergeefs ontvangen te hebben.
2. Want Hij zegt: In de tijd van het welbehagen heb Ik U verhoord, en op de dag van het heil heb Ik U geholpen. Zie, nu is het de tijd van het welbehagen, zie, nu is het de dag van het heil!
1. En als medearbeiders van God roepen wij u er ook toe op de genade van God niet tevergeefs ontvangen te hebben.
2. Want Hij zegt: In de tijd van het welbehagen heb Ik U verhoord, en op de dag van het heil heb Ik U geholpen. Zie, nu is het de tijd van het welbehagen, zie, nu is het de dag van het heil!
En als medearbeiders van God....... het is een eer om 'medewerker van God' te mogen zijn.