English & other languages, click here!

Naar hoofdstuk - inleiding - 1 - 2/3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 28/29 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48

Ezechiël 25 Profetieën tegen buurlanden

AMMON - MOAB

Het is nu niet meer het oordeel dat over Israël en in het bijzonder Jeruzalem door Ezechiël wordt uitgesproken. Nu Jeruzalem belegerd is gaat de aandacht naar de volken rondom.

Het oordeel van God wordt in de eerste plaats uitgesproken over de familie van Israël:  Ammon, Moab en Edom. Moab had Israël bij de heidenen ingedeeld (Ezechiël 25:8). Je ziet dat God niet laat spotten met Zijn heiligdom, maar ook niet met Zijn heilig volk, al waren hun zonden als “scharlaken”.

 De volken Ammon en Moab zijn nageslacht van Lot, de oomzegger van Abraham. Ze dragen zelfs de namen van de zonen van Lot. Nu herinnert alleen de naam van de stad Amman in het tegenwoordige Jordanië nog aan het verleden. De reden dat het oordeel over Ammon komt, ligt in het feit dat ze leedvermaak hadden omdat Gods tempel ontheiligd werd.

In het verleden hadden ze het Israël al vaak moeilijk gemaakt. (Richteren 10:11; 1 Samuël 11:2; 2 Samuël 10:1-19; Jeremia 49:13)

Bij de ondergang van Jeruzalem hadden ze in de handen geklapt en met de voeten gestampt van vreugde. God zegt hier door Ezechiël dat het volk in handen komt van “de mensen van het oosten”. Het blijkt ook dat zowel Moab als Ammon prooi zijn geworden van de Nabateeën (zie kaart), zodat het volk niet meer terug gevonden kan worden. De Nabateeën worden nu Arabieren genoemd.  De nakomelingen van Sem zijn opgegaan in de nakomelingen van Jafeth.

Ezechiël 25:8 Zo zegt de Heere HEERE: Omdat Moab en Seïr gezegd hebben: Zie, het huis van Juda is als alle heidenvolken

Ezechiël 25:11 Ik zal over Moab strafgerichten voltrekken. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.

Wat we hier lezen kunnen we zomaar toepassen op de kerken in onze tijd. Ik neem even een stukje over van Renzo de Boer, die hierover schreef:

"De ènig ware God is nog steeds de God van Israël.

En Israël is nog steeds niet een land als Nederland, België of enig ander land in de wereld.

De God van Israël wil alleen de God van de Nederlandse kerken zijn, als de Nederlandse kerken Israël de Bijbelse plaats gaan geven, die de God van Israël hen geeft.

Wat het grootste deel van het kerkvolk niet wil geloven, is, dat het Verbond tussen Israël en de God van Israël niet een tijdelijk, maar een eeuwig verbond is.
De (Moabitisch gezinde) kerken (via hun vervangingsconstructie eigenen zij zich de beloften van Israël toe) mogen wel uitkijken, dat zij niet hetzelfde oordeel over zichzelf afroepen als het jaloerse buurvolk de Moabieten, waar God zegt in Ez. 25:11: ‘Ik zal over Moab strafgerichten voltrekken. Dan zullen zij weten dat Ik de HERE (nog steeds de God van Israël) ben!" Tot zover Renzo de Boer.

 

EDOM

Vervolgens wordt het andere familielid, het broedervolk Edom, nageslacht van Ezau, aangesproken. In het boek Obadja, een tijdgenoot van Ezechiël, wordt dit oordeel nog veel uitgebreider en zwaarder aangekondigd. Dit is uitvoerig behandeld in deze Jaïr studie. Volgens het boek Obadja hadden zij ook leedvermaak en hier wordt als oorzaak “wraakzucht” genoemd. (Ezechiël 25:12) De strijd die al in de moederschoot van Rebekka begon gaat door in de geslachten. Het ging ook mis toen het volk Israël bij de tocht naar het Beloofde Land de doorgang door het broedervolk Edom werd geweigerd, terwijl het daar vriendelijk om vroeg. Numeri 20:14-21

Edom heeft zich zwaar misdragen in de tijd toen de inwoners van Jeruzalem en Juda in ballingschap werden gevoerd. Het is bijzonder laf om kwetsbare ballingen te bestelen en te doden en hun gebied te plunderen. 

Ezechiël 25:12-13 Zo zegt de Heere HEERE: Omdat Edom uit enkel wraakzucht gehandeld heeft tegen het huis van Juda en zij een zware schuld op zich hebben geladen door zich op hen te wreken, daarom, zo zegt de Heere HEERE, zal Ik Mijn hand tegen Edom uitstrekken. Ik zal mens en dier daaruit uitroeien en het tot een puinhoop maken, van Teman af. Tot aan Dedan toe zullen zij door het zwaard vallen.

De steden Teman en Dedan zijn niet meer terug te vinden.

Wat Edom deed gaat nog een stap verder dan het leedvermaak van Ammon en Moab dat de HEERE en Zijn volk ondervonden op het moment dat Jeruzalem en de tempel vielen.


Edom werd net zo als Ammon en Moab veroverd door de Nabateeën (nu Arabieren). Een aantal ontkwam en zocht aansluiting bij Israël. Na Judas de Makkebeeër werd Johannes Hyrkanus van 134 v.Chr. tot 104 v.Chr. koning en hogepriester over de  toen Joodse Hasmonese staat. Deze onderwierp de gevluchte Edomieten en stelde ze voor de keuze: zich te laten besnijden en Jood worden, of gedood worden.

Deze Edomieten, ook wel Idumeeën genoemd, bleven in hun hart Edomieten, maar gedroegen zich als heel fanatieke godsdienstige Joden.

Eén van hen was de latere koning Herodes, die verantwoordelijk was voor de kindermoord in Bethlehem. (Mattheüs 2:1-18)

Als Yeshua in Zijn woord aan Smyrna zegt: 

“Ik ken de lastering van hen die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn; zij zijn namelijk een synagoge van de satan”

zou dat wel eens hiermee te maken kunnen hebben. (Openbaring 2:9b) Het is het geslacht Ezau, begonnen in de baarmoeder van Rebekka, het latere Amalek en waarvan de strijd voortduurt tot in onze tijd. (Deuteronomium 25:17-19)

FILISTIJNEN - KRETENZEN

Dan komen de Filistijnen en Kretenzen in beeld. Het zijn dezelfde redenen die om oordeel roepen: hartgrondig leedvermaak, eeuwige vijandschap en wraakzucht. Zijn dat ook niet de aanklachten die in onze tijd van toepassing zijn op de andere volken in de wereld, die verachting hebben voor Gods volk en land? De vraag stellen is haar beantwoorden.....

Leedvermaak is een zondige karaktertrek. God oordeelt altijd rechtvaardig, maar het doet Hem verdriet als het Zijn eigen volk betreft.

Ezechiël 33:11 Zeg tegen hen: Zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, Ik vind geen vreugde in de dood van de goddeloze, maar daarin dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft! Bekeer u, bekeer u van uw slechte wegen, want waarom zou u sterven, huis van Israël?

Jesaja 63:9a In al hun benauwdheid was Hij benauwd


De Filistijnen zijn geen “familie” van Israël. Zij stammen af van Cham, terwijl Israël, Edom, Moab en Ammon Sem als voorvader hebben. (Genesis 10:14) Volgens de Bijbel komen de Filistijnen van het eiland Kreta of Kaftor, de reden waarom ze soms Kretenzen worden genoemd. (Jeremia 47:4; Amos 9:7) Een ander deel  drong vanuit Egypte, via de zee, de zuidkant van Israël binnen.  Vanaf het begin is er sprake van een gespannen en vijandige verhouding tussen Israël en de Filistijnen. Het begon al toen Israël op weg ging naar het Beloofde Land, een route die dan langs de kust van de Middellandse zee zou lopen. In Genesis 10:13-14 staat dat Mizraïm (= Egypte) de bakermat was van de Kasluchieten – uit wie de Filistijnen voortgekomen zijn. De Filistijnen bivakkeerden op meerdere plaatsen langs de kustlijn van de Middellandse Zee. in de tijd van de uittocht was dat in de buurt van Egypte. Omdat Israël  dan onderweg de Filistijnen zou tegenkomen, besloot YAHWEH bij nader inzien dat het beter was de route door de woestijn te nemen.

Exodus 13:17,18 Toen de farao het volk had laten gaan, is het gebeurd dat God hen niet leidde langs de weg door het land van de Filistijnen, hoewel dat korter was. Want God zei: Anders zal het het volk berouwen bij het zien van oorlog en wil het naar Egypte terugkeren. Daarom leidde God het volk om, langs de weg door de woestijn naar de Schelfzee. In slagorde trokken de Israëlieten uit het land Egypte.

Simson had de Filistijnen indertijd verslagen en gedurende twintig jaar voor orde en rust in Israël gezorgd. Ook David, toen nog herder, zorgde voor een overwinning op de Filistijnen nadat hij Goliath de reus met een steentje uit zijn slinger doodde. Na de nederlagen van de Filistijnen tegen David als koning verminderde hun machtspositie aanzienlijk. Maar met het oordeel in Ezechiël 25 zijn de Filistijnen van het toneel verdwenen.

Ezechiël 25:16-17 daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik ga Mijn hand uitstrekken tegen de Filistijnen en zal de Kretenzers uitroeien, en wie overblijft aan de zeekust ombrengen. Ik zal geduchte wraak op hen oefenen, met grimmige straffen. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik Mijn wraak op hen leg.

Degenen die zich in onze tijd “Palestijnen” noemen stammen niet af van de originele Filistijnen. Maar ze gebruiken die  naam (een uitvinding van Arafat) en die leugen wel om hun zogenaamde historische aanwezigheid in het gebied te “bewijzen”. Het huidige volk van de Palestijnen is een mengelmoes van Arabieren. 

Ze komen uit Egypte, Libanon, Syrië of Jordanië. Ook wonen er Syrische Koerden. Veelal mensen die zich in hun oorspronkelijke thuisland niet kunnen vestigen.

Wat in dit hoofdstuk plaatsvindt is een blauwdruk voor het oordeel dat over de wereld komt. In de vorige hoofdstukken uitte God Zijn ongenoegen naar Zijn eigen volk Israël. Het oordeel kwam over Jeruzalem, de tempel werd verwoest. Toch heeft God al die tijd de vijanden van Israël in de gaten gehouden omdat Zijn hart naar Zijn volk uitging. Degenen die Zijn volk bestreden, uitlachten, vernederden worden ook vernederd en zelfs helemaal uitgeroeid. God zuivert de aarde. Hij heeft geen bestaansrecht wie met Psalm 83:5 zegt:

Kom, zeiden zij, laten wij hen uitroeien, zodat zij geen volk meer zijn en aan de naam van Israël niet meer gedacht wordt.

Geen volk op de hele aarde ontkomt aan de straf wanneer het Gods oogappel kwalijk behandelt of spottend erover spreekt. Tenzij men zich bekeert. God komt met het gelovig overblijfsel tot Zijn heerlijk doel. Dat leren we uit dit hoofdstuk.

|

|

|

|

|

|

|

|

|

|

|

|

|

|

 

Psalm 83

1 Een lied, een psalm van Asaf.

  1. O God, zwijg niet, houd U niet doof,

        wees niet stil, o God!

  1. Want zie, Uw vijanden tieren,

                wie U haten, steken hun hoofd omhoog.

  1. Zij beramen listig een heimelijke aanslag tegen Uw volk

                en beraadslagen tegen Uw beschermelingen.

  1. Kom, zeiden zij, laten wij hen uitroeien, zodat zij geen volk meer zijn

                en aan de naam van Israël niet meer gedacht wordt.

  1. Want samen hebben zij in hun hart beraadslaagd;

                dezen hebben een verbond tegen U gesloten:

  1. de tenten van Edom en de Ismaëlieten,

                Moab en de Hagrieten,

  1. Gebal, Ammon en Amalek,

                Filistea met de bewoners van Tyrus.

  1. Ook Assyrië heeft zich bij hen aangesloten,

                zij zijn voor de zonen van Lot een sterke arm geweest. Sela

 

  1. Laten zij beschaamd en door schrik overmand zijn tot in eeuwigheid,

                laten zij rood van schaamte worden en omkomen.

  1. Dan zullen zij weten, dat U – Uw Naam is HEERE! – U alleen

                de Allerhoogste bent over de hele aarde.

|

|

|

|

|

|

|

|

|

|

|

|

|

|

Ida