English & other languages: click here!

Naar hoofdstuk - inleiding - 1 - 2/3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 28/29 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48

Ezechiël 38 Profetie over Gog (deel 1)

EZECHIËL 38:1-6 HET GROTE NOORDELIJKE LEGER

In de vorige hoofdstukken moest Ezechiël zijn blik in de geest op het gebergte van Seïr (Ezechiël 35) en op de bergen van Israël  (Ezechiël 36) richten, maar nu moet het mensenkind zijn blik richten op een land dat veel verder weg ligt: namelijk MAGOG en dan met name op de leider daarvan: GOG.  In het Hebreeuws wordt zijn titel in Ezechiël 38:2 als “rosh Mesach Tubal” רֹאשׁ מֶשֶׁךְ וְתֻבָל  geschreven. Dat woord “Rosh” רֹאשׁ zou als een Hebreeuws woord vertaald kunnen worden als “leider”, "vorst" of “hoofd”, zoals in de meeste vertalingen.  En dus “leider van Mesech en Tubal”. Ik zag ook de vertaling "oppervorst van Mesach en Tubal". Het zou volgens sommige uitleggers een eigennaam kunnen zijn vanwege de klankverwantschap, naar “Rus” (Rusland) verwijst. Deze uitleg kwam vooral in de jaren zeventig naar voren vanuit de aanhangers van de bedelingenleer. Maar taalkundig gezien kan dit niet naar Rusland verwijzen. De volgende vertalingen, in tegenstelling tot de meeste vertalingen,  gebruiken ook het woord dat er in het Hebreeuws staat "ros" of "rosh" en het staat steeds in verbinding met Mesach en Tubal.

Willibord vertaling:

Ezechiël 38:2-3 Mensenkind, richt uw blik naar het land Magog, naar Gog, de vorst van Ros, Mesek en Tubal. Profeteer tegen hem:  Dit zegt Jahwe de Heer: Ik kom op je af, Gog, vorst van Ros, Mesek en Tubal.

Leidse vertaling:
Ezechiël 38:2-3  Menschenkind, vestig uw oog op Gog, in het land van Magog, den vorst van Ros, Mesjech en Tubal, profeteer tegen hem
3 en zeg: Zo spreekt de Heere God: Ik kom op u af, Gog, vorst van Ros, Mesjech en Tubal!

Volgens deze vertalingen is “Ros” dus een geografische locatie.

De man Gog wordt door vrijwel alle uitleggers ook als een Rus gezien. Mesech en Tubal zouden dan een vroegere naam  zijn van de Russische stad Moskou en de provincie Tobols. Er is ook een uitleg dat Mesech en Tubal twee broers waren, afkomstig uit het huidige Georgië. (zie deze youtube) Het is allemaal niet zo zeker, maar wel duidelijk is dat we hier met een toenmalig land aan de Zwarte Zee of een Turks gebied te maken hebben. Wat Ezechiël schrijft zijn geen denkbeeldige profetieën die je kunt vergeestelijken. Wat hier beschreven is met zoveel aanwijzingen, gaat ook echt in vervulling.

In Ezechiël 38:16 staat: “Het zal gebeuren in later tijd.” Die vertaling is ook weer afgezwakt, want letterlijk staat er in het Hebreeuws  בְּאַחֲרִית הַיָּמִים “be achariet hajamiem”, d.w.z. “in de laatste dagen” wat slaat op de overgang van deze bedeling naar het aanbreken van Gods Koninkrijk.  

We komen in dit hoofdstuk namen tegen die als zonen en kleinzonen van Noach, met als stamvader Jafet,  zijn beschreven in Genesis 10:3:

Genesis 10:2-3 De zonen van Jafeth zijn: GOMER (Rusland/Duitsland), MAGOG (Rusland of coalitie van landen rond Zwarte Zee) , Madai, Javan, TUBAL (Tobols?), MESECH (Moskou?) en Tiras. De namen Mesach en Tubal worden in Ezechiël 27:13 de handelspartners van Tyrus genoemd. De zonen van GOMER zijn: Askenaz, Rifath en TOGARMA. (Ezechiël 38:6 uiterste noorden [letterlijk staat er "aan de zijden van het noorden" Strong 3411]; voorheen gebied in het huidige Turkije: Anatolië)

Het in de wereld verspreide wrede volk "de Khazaren" claimt het nageslacht te zijn van Togarma. De Khazaren die in Londen het bankwezen beheersen noemen zichzelf "Gog en Magog".  Maar tot de vorst Gog zal God zeggen:

Ezechiël 38:4 Ik zal u omkeren, Ik zal haken in uw kaken slaan en Ik zal u doen uittrekken: u, met heel uw leger, paarden en ruiters, allen uitmuntend gekleed, een grote strijdmacht met grote en kleine schilden, die allen het zwaard hanteren.

Dit is beeldspraak, zoals dit ook tot de farao werd gezegd. Ezechiël 29:4. De vorst Gog had blijkens Ezechiël 38:10 kwade plannen. Hij stond om zo te zeggen “aan de verkeerde kant”.  En dan kan het zo zijn dat God een mens in zijn kwaadzijn bevestigt en zijn daden laat meewerken tot Gods doel, zoals Haman in het boek Esther daar een heel duidelijk voorbeeld van was. Daarom slaat YAHWEH a.h.w. haken in de kaken van het monster Gog en trekt hem naar het strijdperk, terwijl Gog denkt dat hij zelf iets geweldigs doet, maar het leidt tot zijn ondergang.  Die bevestiging in het kwade komt ook tot uiting in wat we in deze tijd om ons heen zien: 2 Thessalonicenzen 2:11 En daarom zal God hun een krachtige dwaling zenden, zodat zij de leugen geloven.
De volken die meegaan in deze aanval zijn:
Ezechiël 38:5-6 Bij hen zijn Perzen (Iran), Cusjieten (Ethiopië en Noord- Soedan) en Puteeërs (Libië), allen met schild en helm, 6. Gomer (zuiden van Rusland, Oekraïne en Duitsland) met al zijn troepen, Beth-Togarma, (Oost Europese staten, Armenië, voorheen Turkije) in het uiterste noorden (zie Naardense Bijbelvertaling), met al zijn troepen, vele volken met u.

Naardense Bijbelvertaling: Ezechiël 38:6 Gomer met al haar troepen, het huis Togarma uit de heupen van het noorden en al zijn troepen,-vele manschappen bij jou…  (In modern Ivriet betekent yerek ירֵךְ ' 'dij'. Volgens Strong 3411 'flank, zijkant, uiterste delen, uitsparingen')

Politieke en militaire omstandigheden hebben het kenmerk in zich voortdurend te veranderen. En al zijn die namen van landen en volken in de loop van de tijden veranderd, ze zijn echter wel gegeven om Gods profetie voor onze tijd te herkennen. De  coalitie tegen Israël, die straks zal gaan aanvallen, is zich al bezig te vormen

De Israël vijandige staten zullen er geen vermoeden van hebben, dat het God zelf is, die hen drijft naar de bergen van Israël, om daar een verschrikkelijk wraakgericht tegemoet te gaan.

 

Ezechiël 38:7-9 Magogs voorbereiding voor de aanval

In het visioen spreekt Ezechiël Gog aan met een spottende ondertoon in zijn bewoordingen:

Ezechiël 38:7-9 Maak je maar klaar en zorg dat al die legers die zich bij je aangesloten hebben, voldoende bewapend zijn! Je zult hun aanvoerder zijn. 8 Over een poos zal Ik je roepen voor de strijd. Maar weet dat je gestraft gaat worden voor wat je aanricht.  Aan het eind van de tijd zul je strijden tegen een land dat zich net heeft hersteld van de oorlog. Dat volk is uit andere landen teruggekomen.  Het is op de bergen van Israël gaan wonen, die een wildernis waren geworden. Daar wonen ze in vrede. 9 Jij zult met je legers tegen hen optrekken als een verwoestende storm, als een grote, dreigende wolk die het land bedekt.

In vers 8 staat ook dat Israël dan is 

“aan het einde van de jaren van omzwervingen". Het is uit vele volken bijeengebracht en woont dan op de bergen van het hartland Judea en Samaria, dat door de wereld “de Westbank” genoemd wordt. Het land leek aanvankelijk zo verwoest te zijn, dat herstel onbegonnen werk zou zijn. Nu is het volk terug in zijn land, maar ze wonen er slechts betrekkelijk onbezorgd. Hier wordt duidelijk de tijd waarin wij leven aangegeven. Dan, net als niemand het verwacht zal Gog met zijn bondgenoten zich op dat land en volk storten als een verwoestende storm. 

Voorbereiding van de coalitie?

De aanval is voorbereid onder de geestelijke leiding van satan, maar vindt plaats op het moment door God bepaald. Alles is terdege voorbereid en nu, in dit visioen, bedekt de vijand Gods land als een grote dreigende wolk. Zoals we nu naar Israël kijken woont de bevolking nog niet zo gerust. Men wordt nog dikwijls met aanslagen geconfronteerd.  Mensen kunnen zichzelf ook vrede wijsmaken omdat ze de vrede die God belooft zich niet kunnen indenken. Dat is bijvoorbeeld het resultaat van “positief denken”. Het volk van God is bezig met eigen interesses, ze zoeken hun eigen voorspoed en gemak en hebben geen oog voor wat er geestelijk speelt. Zach. 1:11. Jeremia 6:14 Zij genezen de breuk van Mijn volk op het lichtst, door te zeggen: Vrede, vrede! Maar er is geen vrede.

 

Ezechiël 38:10-13 Het kwade plan van Gog.

Ezechiël 38:10-13 Zo zegt de Heere HEERE: Op die dag zal het gebeuren dat er overleggingen in uw hart zullen opkomen en dat u een kwaad plan beramen zult. 11. U zult zeggen: Ik zal optrekken tegen een niet ommuurd land, komen bij mensen die rustig en onbezorgd wonen, die allen zonder muur en grendel wonen en geen poorten hebben, 12. om roof te plegen, om buit te roven, om u tegen de nu bewoonde puinhopen te keren en tegen een volk dat uit de heidenvolken verzameld is, dat vee en bezit verworven heeft, dat in de navel van de aarde woont. 13. Sjeba, Dedan, de kooplieden van Tarsis en al hun jonge leeuwen zullen tegen u zeggen: Komt u om een roof te plegen? Hebt u uw strijdmacht bijeengebracht om buit te roven, om zilver en goud mee te voeren, om vee en bezit mee te nemen, om een grote roof te plegen?

We zien dat er in het hart van Gog kwade plannen waren opgekomen. Al trekt God hem met haken om die kwade plannen op het juiste moment te gaan uitvoeren, en wordt hij van tevoren gewaarschuwd dat hij ervoor gestraft zal worden, deze man is van harte bereid zich aan deze operatie te wagen. De kwaadaardige gedachten om een niet ommuurd land in rust te overvallen waren voortgekomen in zijn eigen hart. Hij liet zich niet tegen zijn wil meeslepen aan haken. De redenen vanuit het kwade hart, worden ook duidelijk aangegeven: Het volk is weerloos en daarom een gemakkelijke prooi. Israël heeft bezit verworven en er valt buit te halen. Die buit zou zelfs uit het ontfutselen van de high tech kunnen bestaan waarin Israël een onbetwiste koploper is in deze wereld. De ligging van Israël is ook heel gunstig: “in de navel van de aarde”.  Het Hebreeuwse woord in Ezechiël 38:12 dat in de HSV met “midden” is vertaald: “taboer” טַבּוּר , betekent in modern Ivriet letterlijk “navel”.

Sheba en Dedan, die in vers 13 genoemd worden, zouden zijn terug te voeren op de Verenigde Emiraten met wie Israël onlangs een bedenkelijk vredesakkoord heeft gesloten. Zie deze Jaïr pagina. Wat dus een gegeven is dat we zeker in het oog moeten houden.  

 

Ezechiël 38:14-17 Gog zal Gods volk Israël aanvallen.

Ezechiël 38:14 Profeteer daarom, mensenkind, en zeg tegen Gog: Zo zegt de Heere HEERE: Zult u het op die dag, wanneer Mijn volk Israël onbezorgd woont, niet te weten komen? 15. U zult uit uw woonplaats komen, uit het uiterste noorden, u en vele volken met u, allen ruiters, een grote menigte en een talrijk leger. 16. U zult als een wolk optrekken tegen Mijn volk Israël om het land te bedekken. Het zal gebeuren in later tijd. Dan zal Ik u over Mijn land doen komen, zodat de heidenvolken Mij kennen, wanneer Ik door u, Gog, voor hun ogen geheiligd word. 17. Zo zegt de Heere HEERE: Bent u het over wie Ik in vroeger tijd gesproken heb door de dienst van Mijn dienaren, de profeten van Israël, die in die tijd geprofeteerd hebben, jarenlang, dat Ik u over hen zou brengen?

Ezechiël maakt in zijn profetieën al een vergelijking tussen de Farao en God, door ervan te vertellen dat God beide vorsten met haken trok om Gods volk te achtervolgen en te overmeesteren, waarbij het tegendeel gebeurde en dit ten gunste van Israël. Deze mannen, farao en Gog, vertonen dus het karakter van de antichrist en satan. Uit vers 17 zou je kunnen opmaken dat het hier inderdaad over satan gaat.  Maar juist door hun zogenaamde grootheid zullen ze diep vallen, waardoor de Naam van YAHWEH geheiligd wordt onder de volken. De bewoners van Jericho hadden indertijd gehoord van die wonderlijke God van Israël. Ze wisten hoe Israël lang geleden uit Egypte door hun God is verlost. Na 10 verschrikkelijke plagen moest de Farao hen laten gaan. Ze hadden gehoord hoe die machtige God een pad had gemaakt door de Rode Zee. Daarover was het volk van Israël veilig naar de overkant gegaan, maar farao met zijn ruiters was in diezelfde zee verdronken.

Nu zal er een nieuwe heerser komen met het karakter van farao: Gog. Beiden met de kenmerken van de antichrist/satan. Maar God sleept hem met haken in zijn kaken en dwingt hem nu te doen wat hij zo graag wil. Daarmee wordt Gods naam geheiligd, want men zal begrijpen dat Gog degene was over wie in vroeger tijd door de mond van Ezechiël dit al geprofeteerd was. Ze zullen begrijpen dat Gods Woord echt waar is. Dat God betrouwbaar is in wat Hij zegt en almachtig om de machtigen der aarde neer te werpen, te straffen en hun ondergang tegemoet te laten gaan. Zoals Ezechiël vaak namens God herhaalt: “Dan zullen zij weten dat Ik YAHWEH ben!”

 

Ezechiël 38:18-20 Gods toorn tegen Gog tijdens een grote aardbeving.

Ezechiël 38:18 Op die dag zal het gebeuren, op de dag dat Gog over het land van Israël komt, spreekt de Heere HEERE, dat Mijn grimmigheid in Mijn neus zal opstijgen. 19. Want in Mijn na-ijver, in het vuur van Mijn verbolgenheid, heb Ik gesproken: Voorwaar, op die dag zal een zware aardbeving het land van Israël treffen! 20. De vissen in de zee, de vogels in de lucht, de dieren van het veld, al de kruipende dieren die op de aardbodem kruipen, en alle mensen die op de aardbodem zijn, zullen voor Mijn aangezicht beven. De bergen zullen omvergehaald worden, de bergwanden zullen instorten en alle muren zullen op de grond neervallen.

Als Gods kinderen in gevaar komen, laat God Zijn almacht zien. Dat was het geval toen Israël voor de Rode Zee stond, aan weerszijden de bergwanden en achter zich het naderende leger van de farao met zijn ruiters. Net zo als Gog met eveneens al zijn ruiters zal naderen om Israël te gronde te richten. Net zo als toen David door Saul achtervolgd werd en het volgende in zijn psalm schreef:

Psalm 18:8-9 Toen daverde en beefde de aarde, de fundamenten van de bergen sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontstoken was. 9. Rook steeg op uit Zijn neus en vuur uit Zijn mond verteerde. Kolen werden daardoor aangestoken.

Het zijn allemaal overwinningen die geen menselijke prestatie zijn. God Zelf voert de regie in de verlossing. Eén van Gods wapens is de zware aardbeving die over de aarde zal gaan. Jesaja 24:18-20; Joël 3:16: Haggaï 2:7-10). In de Hebreeënbrief (geschreven omstreeks 55 n.Chr.) wordt Haggaï 2 aangehaald. Hier wordt teruggegrepen op de aardbeving bij de verbondssluiting op de Sinaï, terwijl de geprofeteerde aardbeving in verband gebracht wordt met het nieuwe verbond dat gestalte zal krijgen in het komende onwankelbare Koninkrijk.

Hebreeën 12:26-27 Zijn stem bracht indertijd de aarde aan het wankelen. Nu echter heeft Hij openlijk verkondigd: Nog eenmaal zal Ik niet alleen de aarde, maar ook de hemel doen beven. 27. Dit ‘nog eenmaal’ duidt op de verandering van de dingen die kunnen wankelen als van dingen die gemaakt zijn, opdat de dingen die onwankelbaar zijn, zouden blijven.

 

Ezechiël 38:21-23 Gods oordeel over Gog.

Ezechiël 38:21-23 Op al Mijn bergen zal Ik een zwaard tegen hem oproepen, spreekt de Heere HEERE. Ieders zwaard zal tegen zijn broeder zijn. 22. Ik zal met hem een rechtszaak voeren door pest en door bloed. Ik zal een alles wegspoelende regen, en hagelstenen, vuur en zwavel op hem doen regenen, op zijn troepen en op de vele volken die met hem zijn. 23. Zo zal Ik Mijn grootheid tonen en Mij heiligen en voor de ogen van vele heidenvolken bekend worden. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.   

“Ieders zwaard zal tegen zijn broeder zijn.”

Wat er nu gebeurt kent zijn weerga niet in de geschiedenis. Dat betekent dat de legers van Gog, die uit verschillende bondgenoten afkomstig zijn, niet meer weten wie en wat de vijand is en dat ze elkaar gaan aanvallen. Dergelijke situaties op kleinere schaal hebben zich vaker voorgedaan. (vgl. Richteren 7:22; 1 Samuël 14:20; Haggaï 2:23; en de profetie: Zacharia 14:13). Het oordeel van YAHWEH houdt ook “pest” en "bloed" in. Dit doet sterk denken aan een eerdere aanval op Jeruzalem in Hizkia’s dagen. Ook hier was Sanherib een beeld van de antichrist.

2 Koningen 19:35-37 Het gebeurde in diezelfde nacht dat de engel van de HEERE ten strijde trok en in het leger van Assyrië honderdvijfentachtigduizend man neersloeg. Toen men de volgende morgen vroeg opstond, zie, het waren allemaal dode lichamen. 36. Daarop brak Sanherib, de koning van Assyrië, op. Hij trok weg en keerde naar zijn land terug; en hij bleef in Ninevé. 37. Het gebeurde nu, toen hij zich in het huis van Nisroch, zijn god, neerboog, dat Adrammelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard doodden. Zij ontkwamen naar het land Ararat, en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.

“Pest”

Habakuk 3:5-6 Voor Hem uit ging de pest, de gloed ervan volgde Hem op de voet. 6. Hij stond en deed de aarde schudden, Hij keek en liet heidenvolken opspringen. De aloude bergen werden verpletterd, de eeuwige heuvels hebben zich neergebogen. De eeuwige wegen zijn van Hem.

“Vuur en zwavel”

Dit roept de herinnering op aan het verschrikkelijke oordeel over Sodom en Gomorra. Genesis 19.  

“De wegspoelende regens”

Die waren er ook in de aanval van Sisera de legeraanvoerder van Kanaän, waarbij YAHWEH de richter Debora de overwinning gaf:

Richteren 4:14-15 En Debora zei tegen Barak: Sta op, want dit is de dag waarop de HEERE Sisera in uw hand gegeven heeft. Is de HEERE niet uitgetrokken voor u uit? Toen daalde Barak van de berg Tabor af met tienduizend man achter zich. 15. En de HEERE bracht Sisera met al zijn strijdwagens en heel zijn leger door de scherpte van het zwaard in verwarring vóór Barak, zodat Sisera van zijn wagen afklom en te voet vluchtte.

Uit het lied van Debora dat een profetie tot deze laatste eindstrijd inhield:

Richteren 5:4 HEERE, toen U uittrok uit Seïr, toen U voortschreed uit het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water. 5. De bergen vloeiden weg van voor het aangezicht van de HEERE, zelfs de Sinaï, van voor het aangezicht van de HEERE, de God van Israël.

“Bloed”
De laatstgenoemde tekst uit Richteren verwijst weer naar het bebloede kleed van Yeshua. (Openbaring 19:11-13) Het wijst terug naar Bozra (Seïrgebergte) waarover geprofeteerd werd in Jesaja 45:5-6 en Jesaja 63:1-3. Zijn kleed is rood geverfd met het bloed van talrijke vijanden.

Zo zal YAHWEH Zijn grootheid tonen en Zich heiligen voor de ogen van vele heidenvolken.


“DAN ZULLEN ZIJ WETEN DAT IK YAHWEH BEN” 

Deel 2 = Ezechiël 39 (klik hier)  

Ida