English & other languages.  

Naar hoofdstuk - inleiding - 1 - 2/3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 28/29 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48

Ezechiël 16 - Ontrouw, straf en herstel van Jeruzalem

In dit hoofdstuk kijkt God terug naar de tijd dat Hij Zich met groot erbarmen ontfermde over het volk Israël. Maar daaraan voorafgaand bindt Yahweh Ezechiël op het hart dat hij Jeruzalem zijn gruweldaden onder ogen moest brengen. Nu was Ezechiël niet in Jeruzalem, maar de ballingen in wiens midden hij woonde, waren allemaal afkomstig uit Jeruzalem.

Yahweh denkt terug aan hoe het begon met Israël. Het werd wreed geplaagd en mishandeld door de Farao, beeld van de antichrist. En is het zo niet gegaan met de mensheid? Door de zondeval is de mens onder de heerschappij van satan gekomen, maar de mens was oorspronkelijk geschapen in een liefdesverhouding met Yahweh.

Het was Abraham die Gods roepstem verstond en zich losmaakte van zijn heidense omgeving en op weg ging, geleid door Yahweh, zonder dat hij wist waar Hij zou komen. God sloot Zijn verbond met hem: “En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.” (Genesis 22:18) Via Izak en Jakob was de zegen van het verbond naar het volk Israël gegaan.

Voordat Jakob met zijn nageslacht wegens honger naar Egypte moest vluchten leefde men in het land Kanaän. Daarom zegt God in vers 3 via Ezechiël: “Uw oorsprong en uw geboorte zijn uit het land van de Kanaänieten.” Jeruzalem was oorspronkelijk een heidense Kanaänitische stad, Israël begon als natie te functioneren in het land Kanaän. De zin “Uw vader was die Amoriet en uw moeder een Hethitische” (vers 3) is niet op Bijbelse stamgegevens terug te voeren. De Bijbel vermeldt niettemin deze tekst en het zou dan meer op de Kanaänitische invloed betrekking kunnen hebben dan op de bloedverwantschap.

Genesis 10:15-16 Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, Heth, en de Jebusiet, de Amoriet, de Girgasiet.

Vervolgens vergelijkt Yahweh Israël met een pasgeboren baby, die onverzorgd, trappelend in het bloed van zijn geboorte een zekere dood dreigt tegemoet te gaan. De navelstreng is niet afgesneden, dus is het kind nog met de placenta verbonden. In zo’n geval moet de placenta met zout zijn ingewreven om bederf te voorkomen en dat was niet gebeurd. (Dat vindt ook nog plaats in onze tijd.) Het kind was ook niet gewassen en aangekleed. Niemand keek om naar het hulpeloze kind. Het was als het ware weggegooid, als van geen waarde. Alsof men er afschuw van had. Zo zag Yahweh het volk Israël in zijn lijden in Egypte en Zijn hart brandde van liefde en ontferming. Hij zag het kind liggen en sprak een woord met goddelijke kracht:  “Leef! Ja, Ik zei tegen u in uw bloed: Leef!” (vers 6)

In vers 7 en 8 gaat de beeldspraak verder. Het hulpeloze kind groeide op tot een mooie vrouw en de tijd van de liefde was gekomen. Israël mocht Gods bruid zijn. God spreidde, net als Boaz over Ruth, Zijn vleugel over de bruid uit, want Hij was hun (Ver-)Losser. God sloot onder ede een huwelijksverbond (een ketoeba) met Zijn bruid (de wet).  Hij waste haar, spoelde het bloed weg en zalfde haar met olie. Ze kreeg heel veel geschenken van haar Echtgenoot:

kleurrijk geborduurde kleding

schoenen van zeekoeienhuid

fijn linnen en zijde

sieraden: armbanden en

een ketting om haar nek,

een ring door haar neus,

oorbellen aan haar oren

een sierlijke kroon op haar hoofd.

goud en zilver

kleding van fijn linnen en zijde, met kleurrijk borduurwerk.

Meelbloem, honing en olie

Israël werd buitengewoon mooi, en geschikt voor het koningschap! Doordat ze deel kreeg aan Gods heerlijkheid was ze geweldig mooi in de ogen van de omringende volken, die van haar onder de indruk kwamen.

Een dergelijke beschrijving, maar veel beknopter, zien we ook bij Jeremia, een oudere tijdgenoot van Ezechiël, die zich nog in Jeruzalem bevond:

Jeremia 2:2 Ga ten aanhoren van Jeruzalem prediken: Zo zegt de HEERE: Ik denk aan u, aan de genegenheid van uw jeugd, aan de liefde van uw bruidsdagen, toen u achter Mij aan ging in de woestijn, in een land waarin niet wordt gezaaid. 3. Israël was heilig voor de HEERE, de eersteling van Zijn opbrengst. Allen die deze opaten, werden schuldig, onheil kwam over hen, spreekt de HEERE.

Gods bemoeienissen en verzorging  van het kindje dat lag te trappelen in het bloed van de geboorte heeft raakvlakken met de tabernakel , het huis waarin God Zijn volk wilde ontmoeten. Ik las de aanwijzingen hiervoor in een studie van de Joodse mevrouw Eberlé.  Ik zet deze op mijn manier aangepast en aangevuld in onderstaand overzicht.


EZECHIËL 16

VOORBEREIDING BRUID IN DE WOESTIJN

9b Daarop waste Ik u met water, spoelde uw bloed van u af

1 Kor. 10:1-2 allen door de zee zijn gegaan, en dat allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee,

9c Ik zalfde u met olie

Olie waarmee priesters en  voorwerpen in de tabernakel gezalfd werden Exodus 30:22-33

10a Ik trok u kleurrijk geborduurde kleding aan

Exodus 26:36 U moet voor de ingang van de tent ook een gordijn maken, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en dubbeldraads fijn linnen, borduurwerk.

10b schoeide u met zeekoeienhuiden

een dekkleed van zeekoeienhuiden. Exodus 26:14

10c omwikkelde u met fijn linnen en bedekte u met zijde

Gordijn van dubbeldraads fijn linnen Exodus 26:36

11 Ik tooide u met sieraden

In Ezechiël 16:7 staat dat Israël tot grote schoonheid kwam.  In het Hebreeuws staat er letterlijk: "tot sieraad van sieraden".

12b oorbellen aan uw oren

De wet werd in hun oren geplant

12c een sierlijke kroon op uw hoofd

De bruid wordt symbolisch voltooid als Jeruzalem de hoofdstad van Israël wordt en de tempel ingewijd. Dat was het kostbaarste juweel van het land. Daarom heet Israël ook wel Sieraadland (Daniël 11:16). 


Tot zover klinkt dat alles zo mooi! Een liefdevolle God die zich ontfermt over Israël. Maar Israël, zich bewust van de schoonheid die God haar gaf, koketteerde daarmee trots bij de heidenvolken en hun afgoden. Van wat God haar gaf om zich mee te tooien gebruikte zij om de heidense offerplaatsen mee te versieren. Alles wat God het volk had gegeven als voedsel en voor verzorging ging naar de afgoden. Zelfs de kinderen die ze voor Yahweh gebaard hadden werden aan de Moloch gegeven en met vuur verbrand. Koning Achaz ging het volk daarin voor.(2 Koningen 16:3) Dachten ze bij al die vreselijke dingen dan helemaal niet meer aan Hem die Zijn vleugel over hen had uitgespreid en hun leven gered had toen ze nog als wegwerpartikel lag te trappelen in haar geboortebloed? Hoe konden ze dat vergeten?

In dit gedeelte lezen we heel vaak het woord “hoererij”. Afgodendienst is hoererij, want het volk verruilt zijn Bruidegom voor nietige afgoden. Maar afgoderij gaat met seksuele zonden gepaard, bijvoorbeeld de tempelprostitutie. In dit gedeelte lezen we zelfs de weerzinwekkende zin: “u spreidde uw benen voor ieder die voorbijtrok en maakte uw hoererijen talrijk.” Het was hoererij met Egypte, Assyrië, de Chaldeeën (Babel). Het kwetste God diep in Zijn hart en maakte Hem zóóó boos! Hij maakte dat Israël werd aangevallen door de Filistijnen, maar niets veranderde het gedrag. En wat bovendien zo wrang was, een hoer vraagt normaal betaling voor haar diensten, maar Israël gaf nog geld en geschenken toe. Dat is de omgekeerde wereld.....

Ezechiël 16:33-35 Alle hoeren pleegt men een beloning te geven, maar u geeft uw geschenk zelf aan al uw minnaars en beloont ze, zodat zij van rondom naar u toe komen vanwege uw hoererijen. Zo gebeurt bij u in uw hoererijen het tegendeel van wat er gebeurt bij die vrouwen: men ging niet als in hoererij achter u aan. Als u immers zelf hoerenloon geeft en het hoerenloon niet aan u wordt gegeven – dan bent u het tegendeel geworden.

Daarom, hoer, hoor het woord van de HEERE!

 

Dan beschrijft Ezechiël het verschrikkelijke oordeel dat ze over zich hebben afgeroepen. God gaat die heidense minnaars waar ze zo verrukt van waren bijeenhalen, tezamen met degenen tegen wie ze een haat hadden en dan zou Hij hun schaamte ontbloten terwijl zij het allen zagen.

Of ik dit hiermee in verband mag brengen.... ik moet onwillekeurig denken aan de vrouwen in kamp Ravensbrück, onder wie Corrie ten Boom, die ‘s morgens heel vroeg naakt op het appèl moesten komen onder de verachtelijke blikken van de onderdrukkers.  Wat een vernedering!

Ik zeg niet dat deze vrouwen het ‘verdiend’ hadden want de onderdrukkers waren wel degelijk schuldig. Maar het is wel een oordeel dat tengevolge van de zonden over Gods volk is gekomen en Corrie die één was met dat volk deelde ook in hun verdrukking. Daar in die concentratiekampen gebeurde het zoals hier beschreven, dat hun kleding werd uitgetrokken, de sieraden afgenomen en ze werden naakt de gaskamers ingedreven (vers 39). Zo zullen ook wij, die deel hebben aan de olijfboom van Israël (Romeinen 11:17) delen in de benauwdheid van Jacob (Jeremia 30:7), waaruit we met hen verlost worden.

Hoewel in dit hoofdstuk de verwoesting door de Babyloniërs onder Nebukadnezar wordt bedoeld, straft God volgens Ezechiël 25 de Ammonieten, de Moabieten en de Filistijnen even goed voor hun aandeel in de totale vernietiging. Deze volkeren zijn Gods middelen om Israël te oordelen, maar tegelijk ook de voorwerpen waarop Hij toornig is omdat ze dit doen.

Zacharia 1:15 Maar Ik ben zeer toornig op die zorgeloze heidenvolken. Ík was een weinig toornig, maar zíj hebben geholpen het erger te maken.

Ezechiël heeft een moeilijk te verteren boodschap voor de inwoners van Jeruzalem, die voor een deel als ballingen bij hem in het Babelse Tel Abib wonen.  Hij gebruikt een spreekwoord dat wij ook wel kennen: “zo moeder zo dochter”.  Al eerder had hij in zijn profetieën gezegd dat hun vader en moeder Amorieten en de Hethieten zijn. De Amorieten woonden in Syrië en in de bergstreken van Kanaän. Zij waren kennelijk geen afstammelingen van Jacob. Toen Israël het land binnentrok streed het volk onder leiding van Jozua tegen de vijf Amoritische koningen in Jeruzalem. (Jozua 10:5).  Het kerngebied van de Hethieten was daar waar nu Turkije zijn rijk heeft, maar het volk vestigde zich langs de kust van de Middellandse zee, via Kanaän  tot aan Egypte toe. We weten dat Ezau trouwde met een Hethitische vrouw, zeer tot ongenoegen van zijn moeder Rebekka. Uit dit alles blijkt dat het niet gaat om de bloedlijn, maar dat het een geestelijke afgodische verwantschap is, waardoor Jeruzalem aan deze volken verwant is.

Die afgodische verwantschap is er ook tussen Juda en de zusters Samaria en Sodom. Bij Samaria rekent Juda het 10-stammenrijk.  In Jeremia 3 lezen we over de afval van het 10-stammenrijk, waarbij de beide delen van Israël zusters van elkaar worden genoemd. Samen vormden zij de bruid van YAHWEH, maar beiden waren hun Man en Maker ontrouw. Het 10-stammenrijk kreeg van God een scheidbrief:

Jeremia 3:8 Maar Ik zag, toen Ik vanwege alles waarin het afvallige Israël overspel had gepleegd, haar weggestuurd had en haar een echtscheidingsbrief gegeven had, dat Juda, haar trouweloze zuster, niet bevreesd werd. Zij ging zelf ook hoererij bedrijven.

Wat klonk er in Jeremia 3 nog een liefdevolle oproep tot terugkeer die Jeremia moest uitspreken.

Jeremia 3:12 Ga deze woorden prediken tegen het noorden, en zeg: Keer terug, afvallig Israël, spreekt de HEERE, Mijn aangezicht is tegenover u niet betrokken, want Ik ben goedertieren, spreekt de HEERE, Ik handhaaf Mijn toorn niet voor eeuwig. 13. Alleen, erken uw ongerechtigheid, want u bent tegen de HEERE, uw God, in opstand gekomen, ........ 14. Keer terug, afkerige kinderen, spreekt de HEERE, want Ík heb u getrouwd. Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en Ik zal u naar Sion brengen. 15. Ik zal u herders geven naar Mijn hart, die u zullen weiden met kennis en verstand.

Maar deze oproep mocht niet baten. Het gevolg was dat het 10-stammenrijk in ballingschap ging naar Assyrië.

Waarom was God dan zo lang geduldig met Jeruzalem als het zo zwaar zondigde? Het antwoord is: Omdat daar de tempel Gods stond en de Almachtige daar zijn woonplaats had. Ter wille van Zichzelf, dus van zijn heilige Naam onder de heidenvolken (Ezechiël 36:22), werd de stad Jeruzalem (dus ook Juda) meer genade geschonken dan Sodom of Samaria. Juda was bovendien de stam waaruit Yeshua geboren zou worden

Ezechiël bevond zich tussen de ballingen van Trouweloze Juda (dus de twee stammen Juda en Benjamin + een deel van Levi = de Joden dus) zij hebben geen scheidbrief gekregen. Maar Juda was net zo ontrouw geworden.

Ezechiël 16:51 Samaria heeft nog niet de helft van uw zonden gedaan, en u hebt uw gruweldaden talrijker gemaakt dan zij. U hebt uw zusters rechtvaardig doen lijken, vergeleken bij al uw gruweldaden, die u gedaan hebt!

Zelfs erger als haar “zusters” Samaria en Sodom. En dat terwijl Juda zich altijd beter voelde dan deze zusters.  Schaam je…. Zegt Ezechiël, en troost ze maar als ze terugkeren. (vers 55)

De laatste vier verzen van dit hoofdstuk bevat weer uitzicht voor de toekomst, hoop en troost in hun omstandigheden. God laat Zijn volk niet los. Hij komt met hen tot Zijn doel al lijkt soms alles verloren.

Ezechiël 16:60. Toch zal Ík denken aan Mijn verbond met u in de dagen van uw jeugd. Ik zal met u een eeuwig verbond maken.

  1. Dan zult u zich uw wegen herinneren en te schande worden, wanneer u uw zusters die ouder zijn dan u en degenen die jonger zijn dan u, hebt aangenomen. Ik zal u hen tot dochters geven, maar niet op grond van het verbond met u.
  2. Want Ík zal met u Mijn verbond maken. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben,
  3. opdat u eraan denkt, u schaamt en uw mond niet meer opendoet vanwege uw smaad, wanneer Ik voor u verzoening doe over alles wat u gedaan hebt, spreekt de Heere HEERE.

In vers 60 is sprake van een eeuwig verbond dat verbinding heeft met het verbond op de Sinaï gesloten, toen God Israël tot Zijn bruid maakte met de woorden “zo werd u van Mij”.  Vers 8d. Dat is het vernieuwde verbond dat we vinden in de profetieën van Jeremia:

Jeremia 31:31 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten,

  1. niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE.
  2. Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn.
  3. Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken.

 

God had Zich van hen afgewend, maar nu is de tijd van herstel gekomen:

Hosea 5:15 Ik ga en keer terug naar Mijn woonplaats, totdat zij zich schuldig weten en Mijn aangezicht zoeken. In hun benauwdheid zullen zij Mij ernstig zoeken.

Om de zegeningen van dit verbond te kunnen genieten zal Jeruzalem en geheel Israël berouw tonen en zich bekeren (vers 61). Ze zal zich diep schamen over haar zonden en de wegen die ze is gegaan. Dat maakt dat ze niet meer neerkijkt op haar zusters Samaria, en op Sodom. Maar ze zal ook niet meer twijfelen aan de liefde van Hem die haar tot Zijn bruid maakte en Wiens hart altijd ondanks alles naar hen is blijven uitgaan.

De zusters Samaria en Sodom die Israël tot dochters worden gegeven worden niet een éénheid met Israël op grond van het Verbond op de Sinaï dat bestaat uit "zegen en vloek". Zij zullen alleen kunnen toetreden, zoals ook wij als gelovigen uit de heidenen aan Israël worden toegevoegd, op grond van het verbond in het bloed van Yeshua, Gods Zoon. Datzelfde bloed heeft ook Israël nodig om volledig verzoend te zijn met YAHWEH. 

Efeze 2:4-5 Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, heeft ons door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft,
ook toen wij dood waren door de overtredingen, met Christus levend gemaakt – uit genade bent u zalig geworden – 

Ida