English: click here!

Naar hoofdstuk - inleiding - 1 - 2/3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 28/29 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48

Ezechiël 4 - belegering Jeruzalem uitgebeeld

Ezechiël 4 begint met Gods opdracht aan Ezechiël, die Hij weer aanspreekt met “Mensenkind”.

Ezechiël moet een tegel nemen, een in die tijd gebruikelijke kleitablet. Zo’n kleitablet was wat in onze tijd schrijfpapier zou zijn.

Zolang een kleitablet vers en zacht was kon je er met een hard voorwerp op schrijven en tekenen. Na verloop van tijd werd het materiaal hard en beschikte men over een document waarvan de tekst vastlag, zoals dat bij overeenkomsten gangbaar was. 

Het woord “levenah” לְבֵנָה voor tegel wordt in de Bijbel ook gebruikt voor de stenen gebruikt bij de torenbouw van Babel en voor de stenen die in de slaventijd in Egypte (de tichelstenen) moesten worden gebakken.

Ezechiël moest de stad Jeruzalem daarop tekenen, maar ook een schans, een belegeringsdam erom heen uitbeelden. Verder moesten er stormrammen worden klaargezet. Zo laat hij zien dat de bewoners niet meer de stad in en uit kunnen gaan en dat de stad wordt klaargemaakt om door de vijand te worden ingenomen. Het lijkt erop dat Ezechiël voor dit aanschouwelijk onderwijs meerdere materalen nodig zou hebben, bijvoorbeeld hout en klei, maar dit is niet vermeld.  Vervolgens moet hij een grote ijzeren plaat pakken, een bakplaat en moet hij achter die bakplaat gaan zitten. Die bakplaat stelt een ijzeren muur voor die de ondoordringbaarheid benadrukt. Het betekent bovendien dat er scheiding is gekomen tussen God en Zijn volk.  God bedoelt met deze “maquette” een teken aan Israël te geven dat aangeeft wat er met Jeruzalem en de 12 stammen zal gaan gebeuren. Ezechiël moet er met een vaste blik naar kijken, zodat zijn volk zal weten dat wat hier wordt uitgebeeld: "de belegering en val van Jeruzalem” vast besloten is.

De volgende opdracht aan Ezechiël is:

Ezechiël 4:4,5 En u, ga op uw linkerzij liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis van Israël. Zoveel dagen als u erop ligt, zult u hun ongerechtigheid dragen. En Ík leg u de jaren van hun ongerechtigheid op overeenkomstig het aantal dagen: driehonderdnegentig dagen dat u de ongerechtigheid van het huis van Israël dragen zult.

We hebben al gezien dat Ezechiël een priester was die betrokken was bij de schuldvergeving. De visioenen met Gods aanwezigheid lijken de tempel te vervangen in de vreemde. 

Het eten van de boekrol en het dragen van de ongerechtigheid van het volk behoorde tot de rol van het priesterschap. Het dragen van de ongerechtigheid door de priesters is eveneens vermeld in

Numeri 18:1 De HEERE zei tegen Aäron: U, uw zonen en uw familie met u, moeten de gevolgen dragen van ongerechtigheid in het heiligdom. En u, en uw zonen met u, moeten de gevolgen dragen van ongerechtigheid binnen uw priesterambt.

Als we even verder bladeren in het geschrift van Ezechiël zien we bevestigd dat God ook in de ballingschap bij zijn volk wil wonen.

Ezechiël 11:16 Zeg daarom: Zo zegt de Heere HEERE: Hoewel Ik hen ver weggedreven heb onder de heidenvolken en hoewel Ik hen in de landen verspreid heb, toch zal Ik voor hen een heiligdom zijn, hoe kort ook, in de landen waarin zij gekomen zijn.

Voor het liggen op de zij is een Joodse verklaring: bij het gebed keert men het gelaat naar het oosten. Gericht op het oosten ligt het tienstammenrijk in het noorden, dus links van het gezicht. Dus als Ezechiël op zijn linkerzij ligt verwijst dat naar het noordelijke rijk en liggend op zijn rechterzij refereert dat naar het tweestammenrijk Juda. Dus dat konden de ballingen zonder woorden begrijpen.

Ezechiël moet de ongerechtigheid op zijn linkerzij leggen, de zij waarop hij ligt. Dus eigenlijk ligt hij bovenop de ongerechtigheid. Ezechiël laat hierdoor zien dat hij zich met Gods volk in zijn ongerechtigheid vereenzelvigt. Hij moet 40 dagen voor 40 jaar deze ongerechtigheid dragen. Het is een plaatsvervangende schuldbelijdenis.

Waarom 390 dagen?

De opdracht is: 390 dagen op zijn linker zij, en dan nog veertig dagen op zijn rechterzij. Als mogelijkheid wordt aangenomen dat het om de periode gaat die begint met de scheuring van Israël in twee en tien stammen. Het gaat dan vooral om de invoering van de afgoderij met de twee gouden kalveren, door Rehabeam, de koning van het noordelijk rijk van Israël. (1Kon. 12:28-30).

Nadat Ezechiël meer dan een jaar op zijn linkerzij had gelegen, moest hij nog 40 dagen op zijn rechterzij liggen, om de ongerechtigheid van Juda te dragen. Hij moet zijn arm omhoog heffen als profetie. Zo ligt hij daar in zijn huis of mogelijk vóór zijn woning, in Babel, terwijl hij slechts mocht  praten als God zijn mond zou openen en hij zou zeggen: “Zo zegt Jahweh….”. (Ezechiël 2:27) Dat was een bijzonder zware opdracht.

We kunnen ervan uitgaan dat hij geen 24 uur per dag daar lag. Hij moest eten klaarmaken, zich wassen en naar het toilet of wat ze daarvoor ook hadden. Toch blijft het moeilijk, maar omdat het een opdracht van God is, zal hij daarvoor ook de kracht en de moed ontvangen hebben. Verder lezen we dat God hem zal binden, zodat hij niet van de ene zij op de andere gaat liggen, wat een heel natuurlijk gedrag is. Hoe dat binden in zijn werk ging is moeilijk na te gaan, maar Ezechiël heeft deze bovennatuurlijke binding, zoals alle opdrachten, zonder protest, als een bereidvolle dienstknecht ondergaan.

Je hoort de mensen al praten. “Wat een rare man….” Misschien hebben ze Ezechiël wel uitgelachen of uitgescholden. In Israël hadden ze zo vaak welvaartsprofetie gehoord. Niet voor niets werden Jeremia en andere profeten gevangen genomen of gedood als ze de mensen de waarheid vertelden. Leugenprofetie was en is altijd welkom. Dan kun je doorgaan met je zondige leven. Iets anders wil de mens niet horen, ook niet in onze tijd. “Ezechiëls profetie troost de mensen toch niet?” De troost voor Israël zouden ze ervaren als ze hun zonden zouden belijden en zich zouden bekeren. Als ze zouden beseffen dat God in Ezechiëls profetie naar hen omzag. Dat God voor hen in het land van hun ballingschap een heiligdom wilde zijn en bij hen wilde zijn. De troost voor ons ligt ook in het breken met de zonde van wereldgelijkvormigheid en in de belofte die werkelijkheid wordt als de doden opstaan uit de graven en met de nog overgebleven getrouwen verenigd zullen worden met Yeshua. 1 Thess. 4:16-18.

Ezechiël zal zich vast herinneren waarvoor God hem heeft gewaarschuwd:

Ezechiël 3:7 Maar het huis van Israël wil naar u niet luisteren, omdat zij naar Mij niet willen luisteren, want heel het huis van Israël heeft een hard voorhoofd en zij zijn hardleers.

Maar toch…. zou degene die Psalm 137 schreef ook langs het huis van Ezechiël zijn gelopen? Wat spreekt die psalm van een verlangen naar Jeruzalem:

God had instructies gegeven voor de dagelijkse maaltijd van Ezechiël.

Ezechiël 4:9 En u, neem u tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt. Doe die dan in één pot en maak daarvan voor uzelf brood. Het aantal dagen dat u op uw zij ligt, driehonderdnegentig dagen, moet u dat eten.

  1. Uw voedsel dat u moet eten, zal in gewicht twintig sikkel per dag zijn. Op vaste tijden moet u dat eten.
  2. U moet een afgemeten hoeveelheid water drinken, een zesde deel van een hin. Op vaste tijden moet u dat drinken.
  3. U moet verder een gerstekoek eten, en die voor hun ogen bakken op klonten menselijke uitwerpselen.

Het was niet al te veel dat Ezechiël te eten kreeg. Als een sikkel 10 – 13 gram is en hij krijgt maar 20 sikkel voedsel per dag dan is dat 200 – 260 gram per dag. Hij moet hierbij uitbeelden dat de belegering van Jeruzalem hongersnood teweeg brengt. Hij mag er dan wel een gerstekoek bij bakken, maar op mensenpoep…… bàh! Dat is toch onrein in Gods ogen? Nu maakt Ezechiël wel bezwaar.

 

Ezechiël 4:14. Toen zei ik: Ach, Heere HEERE, zie, mijn ziel is nooit verontreinigd, omdat ik van mijn jeugd af tot nu toe geen kadaver of wat verscheurd is, gegeten heb. Er is geen onrein vlees in mijn mond gekomen.

 

Maar God maakt Ezechiël duidelijk dat de boodschap hiervan is dat de Israëlieten onrein voedsel te eten krijgen bij de heidenvolken waarheen ze door God worden verdreven. Een andere mogelijke reden is dat de afgoden in Ezechiël 6  "drekgoden" SV of "stinkgoden" HSV worden genoemd en dat die menselijke uitwerpselen daarnaar verwijzen. Het gebruikte Hebreeuwse Woord  גִּלּוּל "khiloel"kan met "drol" vertaald worden.

Ezechiël 4:16,17 Hij zei tegen mij: Mensenkind, zie, Ik laat het in Jeruzalem aan brood ontbreken. In afgewogen hoeveelheid en vol bezorgdheid zullen zij brood eten, en met een afgemeten hoeveelheid en met ontzetting zullen zij water drinken, omdat zij aan brood en water gebrek hebben. De één zal met de ander ontzet zijn, zij zullen in hun ongerechtigheid wegkwijnen.

Het is allesbehalve een positief klinkende boodschap die Ezechiël moet brengen.

Jahweh is zijn trouwe dienstknecht terwille. Hij mag rundermest nemen als brandstof om de gerstekoeken op te bakken. Zijn bezwaar diende geen egoïstisch belang, maar kwam voort uit eerbied voor Gods wetten.

Ezechiël is in het jaar 597 vChr naar Babel gedeporteerd en Jeruzalem werd plm. 10 jaar later in 587 vChr. door Nebukadnezar ingenomen en verwoest.

De profetie uitgebeeld door Ezechiël was later opnieuw nodig toen Yeshua de belegering van Jeruzalem aankondigde, terwijl hij huilend en rijdend op een ezel Jeruzalem binnentrok.

Lukas 19:42 Hij zei: Och, dat u ook nog op deze uw dag zou onderkennen wat tot uw vrede dient! Nu echter is het verborgen voor uw ogen. 43. Want er zullen dagen over u komen dat uw vijanden een wal rondom u zullen opwerpen, u zullen omsingelen en u van alle kanten in het nauw zullen brengen. 44. En zij zullen u met de grond gelijkmaken en uw kinderen in u verpletteren. Ook zullen zij in u geen steen op de andere steen laten, omdat u het tijdstip waarop er naar u omgezien werd, niet hebt onderkend.

En dan is er nog het eindscenario dat in Zacharia 14 is geschreven, waarvan de meeste aangekondigde gebeurtenissen nog in vervulling moeten gaan.

Zacharia 14:1 Zie, er komt een dag voor de HEERE waarop de buit, op u behaald, in uw midden zal worden verdeeld.

  1. Dan zal Ik alle heidenvolken verzamelen voor de strijd tegen Jeruzalem. De stad zal ingenomen worden, de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen verkracht worden. De helft van de stad zal in ballingschap wegtrekken, maar het overige van het volk zal niet uitgeroeid worden uit de stad.
  2. Dan zal de HEERE uittrekken en tegen die heidenvolken strijden, zoals de dag dat Hij streed, op de dag van de strijd.
  3. Op die dag zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, ten oosten ervan. Dan zal de Olijfberg in tweeën gespleten worden naar het oosten en naar het westen. Er zal een zeer groot dal ontstaan, als de ene helft van de berg naar het noorden zal wijken en de andere helft ervan naar het zuiden.
  4. Dan zult u vluchten door het dal van Mijn bergen, want het dal tussen de bergen zal reiken tot Azal. Ja, u zult vluchten, zoals u gevlucht bent voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. Dan zal de HEERE, mijn God, komen: al de heiligen met U!

 

Zacharia 14 geeft hoop voor de toekomst, voor ieder die God liefheeft, zich heeft bekeerd van zijn zonden en de verzoening van het bloed van Yeshua heeft aanvaard:

Zacharia 14:9. DE HEERE ZAL KONING WORDEN OVER HEEL DE AARDE. OP DIE DAG ZAL DE HEERE DE ENIGE ZIJN EN ZIJN NAAM DE ENIGE. 10. Heel het land zal als de Vlakte worden, van Geba tot Rimmon, ten zuiden van Jeruzalem. Maar Jeruzalem zal verheven worden en op zijn plaats bewoond blijven, van de poort van Benjamin af tot de plaats van de vroegere poort toe, tot aan de Hoekpoort, en van de Hananeëltoren af tot aan de perskuipen van de koning. 11. Zij zullen erin wonen, een banvloek zal er niet meer zijn: Jeruzalem zal onbezorgd wonen.

Ida