English & other languages: click here!

Naar hoofdstuk - inleiding - 1 - 2/3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 28/29 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48

Ezechiël 22 De zonden van Jeruzalem en het oordeel

HET WOORD VAN YAHWEH KWAM TOT MIJ

Opnieuw een hoofdstuk waarin de redenen voor het naderende oordeel over Jeruzalem worden uiteengezet.  Een lijst van zonden en afval die er niet om liegt. Tot driemaal toe spreekt Yahweh Ezechiël toe met “Mensenkind”, eigenlijk “Zoon des mensen” בֶן-אָדָם  “Ben Adam”.. Ezechiël 22:2, 18 en 24.

DE BLOEDSTAD

Wij bidden Jeruzalem “vrede” toe. Psalm 122:6 Dat gebed zal uiteindelijk zijn vervulling hebben in het Vrederijk dat spoedig zal aanbreken. Maar tot die tijd is het “pappen en nathouden” vanwege de voortdurende ongehoorzaamheid, hoewel er alle eeuwen door wel een getrouwe rest was. In Openbaring 11:8 wordt Jeruzalem vergeleken met Sodom en Egypte. In onze tijd mogen we ervan uitgaan dat satan hier zijn antichristelijk hoofdkwartier zal vestigen, voordat de Vredevorst zal komen en hem zal doden met de adem van Zijn mond. 2 Thess.2:8

God vraagt aan Ezechiël of hij over de bloedstad het oordeel zal uitspreken. Maar dan moet Ezechiël nauwkeurig weten wat er aan de hand is.  En er is heel veel aan de hand wat kwaad is in de ogen van Yahweh.

De bloedstad, waar vrouwen weduwen worden, door het slechte beleid. (Ezechiël 22:25) De bloedstad met zijn afgoderij waar kinderen geofferd werden aan de Moloch. Er was onderdrukking der armen er waren gerechtelijke moorden. (2 Kon. 21:16; Matth. 23:35). In Ezechiël 22:10 en 11 wordt vermeld welke afschuwelijke zonden er allemaal op seksueel gebied plaatsvonden.

Alleen al het woord “bloedstad” houdt al een vonnis in. Jeruzalem heeft haar eigen ondergang bewerkt, al besefte ze 't zelf niet. Nu komt de tijd van het oordeel.

 

DE SMELTOVEN – Ezechiël 22:17-22

 Opnieuw kwam het Woord van Yaweh tot Ezechiël en werd hij aangesproken met “Mensenkind”. In dit gedeelte gaat het over een smeltoven. Een oven kan bedoeld zijn als reiniging van het edele metaal. Het afval komt als schuim, of als slakken bovenop drijven, zodat het zuivere metaal overblijft. Maar uit de omschrijving in deze verzen ziet het er naar uit dat allen tot “schuim” zijn geworden en er geen edel metaal meer was overgebleven. Soms wordt het smelten van zilver als voorbeeld voor een louteringsproces gebruikt zoals in Zacharia 13:9 en Maleachi 3:3. Maar hier gaat het om een oordeel, er valt niets te zuiveren, want, zegt Ezechiël: “zij zijn schuim van zilver geworden” er is helemaal geen edel metaal meer over. Zo zal het dan ook gaan als het vuur van de verwoesting over Jeruzalem komt, zoals dat in 587 v.Chr. gebeurde. Toch weten we dat Jeremia, Baruch en Gedalja dat vuur hebben doorstaan en het er levend afgebracht hebben. Zij vielen buiten het oordeel als kostbaar zilver.  

 

HET LAND ISRAËL

Ezechiël 22:23-24 Het woord van de HEERE kwam tot mij:  Mensenkind, zeg tegen het land: U bent een land dat niet gereinigd is, dat zijn regen niet heeft gekregen op de dag van de gramschap.

Hier lezen we de derde Godspraak in dit hoofdstuk. Opnieuw wordt Ezechiël aangesproken met "Mensenkind". In dit vers wordt voor het eerst “het land” genoemd, terwijl het eerder steeds om Jeruzalem ging. Met het land wordt de hele bevolking van Israël bedoeld, die één is in Gods ogen. Hiermee kan ook de natuur bedoeld worden. Deze lijdt onder de ongehoorzaamheid van het volk. Dat het land verkommert is een gevolg van de ongehoorzaamheid van Israël:

Leviticus 26:3 Als u in Mijn verordeningen wandelt en Mijn geboden in acht neemt en ze houdt, 4. dan zal Ik u op zijn tijd regen geven, zodat het land zijn opbrengst zal geven en de bomen van het veld hun vruchten zullen geven.

 

COMPLOT – SAMENZWERING TOEN EN NU

Ezechiël 22:25 Er is een samenzwering van zijn profeten in zijn midden. Zoals een brullende leeuw die een prooi verscheurt, eten zij de mensen (Letterlijk: zielen) op. Rijkdom en kostbaarheden nemen zij mee. Talrijk maken zij zijn weduwen in zijn midden.

De NBG en de Leidse vertaling gebruiken hier het woord “vorsten”: ‘Waar de vorsten zijn als een brullende leeuw, die zijn prooi verscheurt’

Ezechiël 22:27 sluit daarop aan met “Zijn vorsten zijn in zijn midden als wolven die een prooi verscheuren om bloed te vergieten, om mensen om te brengen, omdat zij uit zijn op winstbejag.”

Het gaat niet over burgers die complotdenkers zijn, maar over de leidinggevende personen in Jeruzalem. De priesters, de profeten en de vorsten. Die bedenken corrupte richtlijnen waar ze zelf dan ook beter van worden ten koste van de bewoners van Jeruzalem. Ze houden elkaar de hand boven het hoofd en bevestigen elkaar in deze demonische gang van zaken. De zonde woekerde voort in alle lagen van Gods volk, maar niet het minst in de bovenste lagen waar men over macht beschikt.

 

KENMERKEN VAN DE ANTICHRIST

De leugengeest en vlijerij van de profeten zijn kenmerken van de antichrist. Ezechiël stelt hen namens Yahweh persoonlijk verantwoordelijk voor de dood van mensen, zodat – zoals in vers 25 staat -  het aantal weduwen talrijk werd.

Precies zo als in onze tijd. Religie en politiek tezamen, die in de eindtijd, vlak voor het oordeel “de hoer op het beest” vormen. (Openbaring 17)

De vorsten worden ook genoemd in Ezechiël 22:6; 22:27. Onder de vorsten is zeker ook koning Zedekia begrepen, die in het vorige hoofdstuk de “onheilige, goddeloze vorst van Israël” genoemd wordt. Dat ook de profeten beschouwd worden als beleidmakers van het volk en steunpilaren van de staat, blijkt uit Jes. 3 : 2; Jer. 18: 18; Klaagl. 2: 9, 14; Micha 3 : 11. De profeten pleisteren volgens Ezechiël 22:28 de vorsten met witkalk. Dat wil zeggen dat ze de daden van de vorsten goed praten. Dat hoort bij een complot, dat hoort bij de tactiek van de antichrist.

ZIEN WE DAT OOK NIET IN ONZE TIJD? ROMEINEN 13:4 EN OPENBARING 13:4

Predikanten die niet willen zien dat het antichristelijk rijk in opmars is in onze samenleving, praten de besluiten van de overheid met betrekking tot het "Nieuwe Normaal" goed, stimuleren de gemeenteleden zelfs hierin mee te gaan en noemen het een zegen, onder het mom dat de overheid gehoorzaamd moet worden. Dit is zegenrijk als de overheid zich als een dienaresse van God opstelt (Romeinen 13:4) Maar er zijn ook overheden, door alle tijden heen, en in het bijzonder in de eindtijd, die tot  “het beest” van Openbaring 13:4 behoren.

Het volgende vers legt de vinger bij de verwerpelijke priesterdienst.

Ezechiël 22:26 Zijn priesters hebben Mijn wet geweld aangedaan, zij hebben de aan Mij geheiligde gaven ontheiligd. Tussen heilig en onheilig hebben zij geen onderscheid gemaakt en het verschil tussen onrein en rein hebben zij niet duidelijk gemaakt. Zij hebben hun ogen gesloten voor Mijn sabbatten. Ik word in hun midden ontheiligd.

De priesters moesten het volk onderwijzen vanuit de Tora, een onderwijs dat ook in onze tijd noodzakelijk is. Omdat de meeste mensen niet konden lezen waren ze afhankelijk van het voorlezen en onderwijs van de priesters. (Deut. 33:10; Maleachi 2:7). Maar zoals Ezechiël al in zijn visioen (Ezechiël 8 en 9) had gezien, was de priesterdienst totaal afgodisch geworden. Ze aanbaden de hemellichamen en Babylonische goden. De heilige gaven die werden gebracht voor de offerdienst gebruikten ze voor zichzelf en werden daardoor ontheiligd. Dat gebeurde vaker: 1 Samuël 2:16.

Ze hadden het volk het verschil tussen rein en onrein moeten leren. (Lev. 10:10 en Lev. 11:47) Maar hoe zouden zij dat kunnen als ze zelf zo’n onrein leven leidden. Ze vermengden zelf het heilige met het onheilige. In de afgebeelde chiastische structuur komt hierop de nadruk te liggen. Hier ligt de oorzaak van alles wat misgaat. 

God zegt: “Wees heilig, want Ik ben heilig”. (Leviticus 11: 45 – Leviticus 19:2) “Zij hebben hun ogen gesloten voor Mijn sabbatten. Ik word in hun midden ontheiligd.”

Het falen van het priesterschap hierin was één van de belangrijkste oorzaken voor het oordeel over Jeruzalem.

Hebben onze voorgangers ons het verschil tussen rein en onrein duidelijk gemaakt? Hebben zij soms ook de ogen gesloten voor de sabbat en de Tora? Hebben ook zij “geheuld” met de overheid van het beest van Openbaring 13 om zo het rijk van de “hoer op het beest” mee gestalte te geven? En hebben wij blindelings op hen vertrouwd en hun leer niet getoetst aan Gods Woord?
Weten we dat we ook zelf Gods Woord kunnen bestuderen en dat Gods Geest ons zelf wil onderwijzen, zodat we het Woord verstaan?

OP DE BRES…

Ezechiël 22:30 Ik zocht naar iemand onder hen die een muur kon optrekken en voor Mijn aangezicht in de bres kon staan voor het land, zodat Ik het niet te gronde hoefde te richten, maar Ik vond niemand.

Een goed voorbeeld van iemand die op de bres ging staan voor het volk Israël, was Mozes. In de psalmen wordt de aandacht daarop gevestigd:

Psalm 106:23 Hij (Yahweh) zei dat Hij hen (Israël) zou wegvagen. Als Mozes, Zijn uitverkorene, niet voor Zijn aangezicht in de bres had gestaan om Zijn grimmigheid af te wenden, dan zou Hij hen te gronde gericht hebben.

Deze  klacht van Yahweh waarin Hij iemand miste die in de bres wilde staan voor het volk werd ook al in Ezechiël 13:5 gehoord.

 (citaat)

De woorden in dit hoofdstuk zijn natuurlijk in de eerste plaats gericht aan het volk Israël, MAAR OOK TOT ONS, want wij zijn eigenlijk een Joodse sekte vanuit de heidenen aan hen toegevoegd (Efeze 2:12,13). Dit woord is overigens wel bijzonder actueel! Ook veel priesters van nu doen Gods Wet geweld aan, zelfs al wordt die iedere zondag voorgelezen.

TUSSEN HEILIG EN ONHEILIG, TUSSEN REIN EN ONREIN WORDT GEEN ONDERSCHEID MEER GEMAAKT. EEN DAG VAN RUST OM GOD, MEER DAN OP ANDERE DAGEN MOGELIJK IS, TE VERHEERLIJKEN, BESTAAT NIET MEER! DESONDANKS WORDT ER GEPREDIKT: „ZO SPREEKT DE HERE!”,  DOCH NIET DE HERE MAAR HET EIGEN HART HEEFT GESPROKEN (Ezechiël 13:2,3).

Ondanks dit gruwelijk gedrag van hen die zich toch Gods kinderen noemen, heeft God Zich nog niet van hen afgewend. Zijn ogen gaan zoekend rond of Hij iemand kan vinden die voor Zijn aangezicht op de bres zou kunnen staan ten behoeve van het land, zodat Hij het niet zal verwoesten. Zijn er dan geen priesters meer naar Gods hart?

ZOEKT HIJ DAN WERKELIJK TEVERGEEFS?

Dan zal Gods gramschap over ons worden uitgestort: het vuur van Zijn toorn zal ons verteren! Er zijn mensen die dan zeggen: ‘Gelukkig niet over mij!’ Misschien hebben Gods ogen even vragend op hen gerust of zij voor Hem op de bres zouden willen staan, maar ook in hen heeft Hij niemand gevonden die Hij kon gebruiken. Maar de hemel zij geprezen! Hij heeft wèl iemand gevonden! „ZIE, HIER BEN IK, OM UW WIL TE DOEN, O GOD” (Psalm.40:8). Wat een zegen dat Yeshua niet aan Zichzelf heeft gedacht. Niet voor Zichzelf, maar voor ons is Hij op aarde gekomen en terwille van ons is Hij voor Gods aangezicht op de bres gaan staan.

 Citaat uit: “de oude doos” van Jur van Calkar

Ida