English & other languages: click here!

Naar hoofdstuk - inleiding - 1 - 2/3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 28/29 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48

Ezechiël 34 - De ontrouwe herders

(Ezechiël 1-19) Veroordeling van de trouweloze herders (heersers)

Het opschrift boven dit hoofdstuk in de Herziene Statenvertaling is “Profetie tegen de ontrouwe herders van het volk van God”.

Ezechiël 34:1-2 Het woord van de HEERE kwam tot mij: Mensenkind, profeteer tegen de herders van Israël, profeteer, en zeg tegen hen, tegen die herders: Zo zegt de Heere HEERE: Wee de herders van Israël die zichzelf weiden! Moeten de herders niet de schapen weiden?

Bij het woord “herders” denken wij al gauw vanuit onze historische kerkcultuur aan predikanten, pastoors, kortom geestelijke leiders en die zijn er ongetwijfeld bij inbegrepen. Toch betreft het in het Midden Oosten meestal koningen of politieke leiders. Voorbeeld: Jozua wordt een “herder” genoemd, maar ook David (2 Samuel 5:2). In de landen die in de Bijbel worden genoemd zag men het koningschap als een goddelijke status, in sommige landen werden koningen zelfs als goden gezien. In dit vers gaat het met name over de leiders van Israël. God zelf noemt Koning Kores van Babel zowaar “Mijn herder”:

Jesaja 44:28 Die over Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welbehagen volbrengen.

Hier in Ezechiël 34:2 beschuldigt God de herders dat ze zichzelf weiden en koppelt daar de retorische vraag aan vast: “moeten herders niet de schapen weiden?” Ik las zojuist nog het gedeelte uit Filippenzen 2:5-11 waarin beschreven is hoe de ultieme Herder: Yeshua zich tot het uiterste vernederde tot heil van de schapen.

De wet van Persoonlijke verantwoordelijkheid van een wachter (Ezechiël 3:16-21) kan ook zeker toegepast worden op de leiders van de staat.  Wat in Ezechiël 34:1-2 de aanklacht is, heeft alles te maken met de slechte herders beschreven in Jeremia 23:1-8.

Het kenmerkende van slecht leiderschap is hebzucht, zich te willen verrijken over de ruggen van de onderdanen.  Maar ook eerzucht, om daarmee te wedijveren met betrekking tot andere staatshoofden. Een heerser die zodanig verblind is door eigenbelang staat niet meer stil bij de belangen en noden van hen waarover hij regeert. Hij plukt alleen de voordelen wat ten koste gaat van degenen die door hem verzorgd zouden moeten worden.

Ezechiël 34:3 U weidt de kudde niet : Het “weiden” van de schapen is het “hen leiden in de grazige weiden van het Woord”. Psalm 23:2  Hij doet mij neerliggen in grazige weiden!  Het getrouw onderwijzen in Gods Woord is de belangrijkste taak waarmee een godvrezende herder Gods schapen voedt. (Jesaja 55:1-2, Jeremia 3:15 , Johannes 21:15-17 , 1 Korinthe 3:2 , Hebreeën 5:12-14, 1 Petrus 2:2 ). We worden gevoed door de woorden van geloof ( 1 Timoteüs 4:6 ). Elk Woord van God is als brood voor ons ( Mattheüs 4:4 ).

Ezechiël 34:4-5 Het zwakke versterkt u niet, het zieke geneest u niet, het gebrokene verbindt u niet, het afgedwaalde brengt u niet terug en het verlorene zoekt u niet, maar u heerst met geweld en met harde hand over hen. Ze zijn overal verspreid, zonder herder, en ze zijn alle dieren van het veld tot voedsel geworden: ze zijn verspreid.

Versterken...genezen...verbinden...terugbrengen...zoeken, het hoort allemaal tot de taak van een toegewijde herder. Maar als de herder alleen uit is op eigen voordeel dan maken die mooie eigenschappen plaats voor de kenmerken van het rijk der duisternis, het heersen met hardheid en geweld.

Hierbij moeten we wel een aantekening maken. Soms moeten ook overheden die in dienst van God staan (voor zover die er zijn), gewaagde keuzes maken, waarmee mensen moeite hebben.  Gods Woord wil hiermee niet zeggen dat trouwe herders het iedereen naar de zin zullen maken. Maar dat is wat anders dan heersen met geweld, dwang, manipulatie, bedreigingen, leugens, woede of andere vormen van wreedheid.  Zelfs in het Vrederijk, waar Yeshua Koning is, kan het nodig zijn om met een ijzeren staf te regeren. Als het kwaad de kop opsteekt moet dat aangepakt worden. (Openbaring 2:27; Openbaring 12:5; Openbaring 19:15)
Als Ezechiël zegt dat het volk tot voedsel voor de wilde dieren dient, slaat dit op de vijandige heidenvolken die rondom Israël altijd hun terreur uitoefenden.

“Mijn schapen dwalen rond op alle bergen en op elke hoge heuvel” vers 6a.  Dit verwijst naar de afgodendiensten. We kennen de zinsnede: ´ zij bouwden zich hoogten en gewijde stenen en gewijde palen op elke hoge heuvel en onder elke groene boom”.  1 Kon. 14:23. Ook daaraan hadden de herders paal en perk moeten stellen, maar soms gingen de herders het volk er zelfs in voor.

En dan Ezechiël 34:6 Over heel het aardoppervlak zijn Mijn schapen verspreid. Er is niemand die naar ze vraagt, en niemand die ze zoekt.

In de tijd van Ezechiël ging het vooral over de verspreiding in Babel. Maar ook het Noordelijk Rijk was al verstrooid over Syrië en andere landen. We hebben gezien hoe deze profetie in de loop van de tijd werkelijkheid is geworden. We weten hoe overal op aarde haat heerst naar de schapen van Israël.

Het verlangen om terugkeer en herstel  proeven we in de woorden van Asaf in Psalm 80.

In Jesaja 63:11 wordt Mozes tot de goede herders gerekend en in Psalm 79:70-72 beschrijft Asaf door God geïnspireerd: David als een herder vandaan gehaald achter de zogende schapen, om Gods volk te weiden. Beiden hadden hun “opleiding” gehad met levende dieren. Mozes Exodus 3:1-12 en David: 1 Samuël 16:1-13.

DAAROM!!

 

Ezechiël 34:9-10. Daarom, herders, hoor het woord van YAHWEH!  Zo zegt de Heere HEERE: Zie, IK ZÀL die herders! Ik eis Mijn schapen op uit hun hand, en doe hen ophouden met het weiden van de schapen. Die herders zullen zichzelf niet meer weiden en IK ZAL Mijn schapen uit hun mond redden, zodat ze hun niet meer tot voedsel zijn.

Waarom....?  Daarom herders, zowaar IK leef, Ik neem het niet dat Mijn schapen een prooi worden. Jullie zoeken ze niet, jullie voeden ze niet, geen wonder dat ze een prooi worden. Jullie lijken meer op wilde dieren die zich voeden met de kudde, dan dat jullie zorgzame herders zijn. Ik zal mijn kudde van jullie hand eisen. Jullie worden verwijderd uit jullie positie.

Voor de mensen kan het wel eens lijken alsof God niets doet. Maar die uitbuiters zullen niet ongestraft blijven en er zal gerechtigheid gedaan worden. God heeft het beloofd! Ze zullen niet meer in de gelegenheid zijn zich te bevoordelen ten koste van de kudde.”Ik zal Mijn kudde uit hun mond redden”, d.w.z. ze aan hun macht onttrekken. Ze zijn ontslagen als herder. Het menselijke koningschap is ook niet meer teruggekomen in Israël.

de ware HERDER ISRAËLS

Vanaf vers 11 komt de ware HERDER ISRAËLS aan het Woord! God zal zelf hun HERDER zijn. “Zie, Ik zal Zelf naar Mijn schapen vragen en naar ze op zoek gaan.”  God zal niet alleen die trouweloze herders straffen en verwijderen, NEE, HIJ GAAT ZELF DE HERDERROL NAAR BEHOREN VERVULLEN! HIJ GAAT ZELF (dat ZELF met grote nadruk) NAAR DE SCHAPEN OP ZOEK!  

In dit hele hoofdstuk presenteert YAHWEH zich als de HERDER VAN ISRAËL. In Johannes 10:1-18 gebruikt Yeshua die titel heel duidelijk voor Hemzelf, waarmee Hij aantoonde dat Hij God is! Er is geen twijfel mogelijk!

Ezechiël 34:15-16  IK ZAL Zelf Mijn schapen weiden en IK ZAL ze Zelf doen neerliggen, spreekt de Heere HEERE. Het verlorene ZAL IK zoeken, het afgedwaalde ZAL IK  terugbrengen, het gebrokene ZAL IK verbinden, en het zieke ZAL IK versterken, maar het welgedane en het sterke ZAL IK wegvagen. IK ZAL ze weiden zoals het hoort.

Wat spreekt er een soevereine vastberadenheid en goddelijke autoriteit uit dit achtvoudige gebruik van IK ZAL!

De volledige vervulling van deze en andere profetieën zal pas plaatsvinden in de spoedig komende bedeling, waarvan Jesaja schrijft:

Jesaja 27:13 Op die dag zal het gebeuren dat op een grote bazuin geblazen zal worden. Dan zullen zij komen die verloren waren in het land van Assyrië, die verdreven waren naar het land Egypte. En zij zullen zich voor de HEERE neerbuigen op de heilige berg in Jeruzalem.

RECHTSPRAAK OVER HET VOLK

Vanaf Ezechiël 34:17 gaat God over het volk rechtspreken. Met de rammen en de bokken worden de rijken en aanzienlijken onder het volk bedoeld. Zoals we dat in alle tijden en landen tegenkomen zijn het juist deze mensen die voor onderdrukking zorgen. Dit schrijft ook Jacobus:

Jakobus 2:6 U hebt daarentegen de arme schandelijk behandeld. Zijn het niet de rijken die u overweldigen en slepen juist zij u niet naar de rechtbank?

1 Korinthe 1: 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 

De rijken hebben het beste steeds voor zichzelf gehouden. De vuile rommel die overbleef was voor het gewone volk. Niets van het goede is voor de economisch zwakkeren overgebleven. Maar God gaat daarover rechtspreken en die rechtspraak reikt tot in verre latere tijden, voorbij de dagen van Ezechiël.

Ezechiël 34:20-25 Daarom, zo zegt de Heere HEERE tegen hen: Zie, IK ZAL Zelf oordelen tussen het vette schaap en het magere schaap, 21. omdat u al het zwakke met flank en schouder wegduwt en met uw hoorns stoot, totdat u ze naar buiten toe verspreid hebt. 22. IK ZAL Mijn schapen verlossen, zodat ze niet meer tot een prooi zullen zijn. IK ZAL oordelen tussen schaap en schaap. 25. IK ZAL een verbond van vrede met ze sluiten en de wilde dieren uit het land wegdoen. Ze zullen onbezorgd wonen in de woestijn en slapen in de wouden.

Het zijn niet alleen de koningen, de leiders die schuldig zijn. Ook onder de “schapen” onderling bestaat rivaliteit en hebzucht. Wat zwak is wordt weggeduwd door de lijvige flanken van hen die brutaal hun voordeel opeisen, gebruikmakend van hun hoornen om anderen te verwonden. Het doet denken aan de vernederende manier waarop er in Jeruzalem met de slaven werd omgegaan ten tijde van koning Zedekia. (Jeremia 34:8-17) Dit vond plaats tijdens het leven van Ezechiël. God heeft dit allemaal gezien. Het ging tegen Zijn gebod in (Exodus 24).  Maar nu krijgen de verdrukte schapen een belofte van herstel: “de schapen zullen onbezorgd wonen in de woestijn en slapen in de wouden”. (vers 25)

(Ezechiël 34:20-31) Herstel van Israël onder de Messias, de Goede Herder.

Over Zerubbabel heen, de leider die Juda na terugkeer uit Babylon in 536 v.Chr. opbouwde, verwijst deze profetie heen naar de Messias, Davids Zoon en HERE. (Jesaja 9:6-7 – Jesaja 55:3-4 – Jeremia 23:5-6 – Hosea 3:5)

Ezechiël 34:23-24 Ik zal over hen één Herder doen opstaan en Die zal ze weiden: Mijn Knecht David. Híj zal ze weiden en Híj zal een Herder voor ze zijn.  En Ik, de HEERE, zal een God voor ze zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in hun midden. Ík, de HEERE, heb gesproken.

Dit vormt de ontknoping straks in het Koninkrijk van God. Die Éne Herder van Israël, die de naam David draagt  en die het volk zal weiden. “ Mijn Knecht David zal Vorst zijn in hun midden.”  In Ezechiël 34:24 noemt de profeet hem niet 'koning' (מֶלֶךְ melech ) maar 'vorst' of ‘prins’ (נָשִׂיא nasi ) Yeshua zal  Koning zijn over de hele aarde, en David regeert over Israël als een Vorst onder Hem.

Zacharia 14:9 De HEERE zal Koning worden over heel de aarde. Op die dag zal de HEERE de Enige zijn en Zijn Naam de enige.

In de latere hoofdstukken van Ezechiël met betrekking tot de nieuwe tempel, komen we ook die Vorst tegen. Hij heeft een speciale ingang in de tempel, die hij ook als uitgang mag gebruiken (Ezechiël 44:3). Een deel van het land is Zijn grondbezit (Ezechiël 45:8). De Vorst heeft een taak ten aanzien van allerlei offers: brandoffer, zondoffer, plengoffer enz. enz. (Ezechiël 45:17). Die Vorst heeft ook zonen, volgens Ezechiël 46:16-18. Hoewel deze teksten meestal op Yeshua betrokken worden, lijkt het me niet onaanneemlijk dat hier opnieuw een taak is weggelegd voor de Koning die de Man naar Gods hart was: David, een Vorst die dienst doet onder de Koning der Koningen. Ook de volgende profetieën lijken in die richting te wijzen: 2 Kron. 6:5-6, Jesaja 55:3-4 , Jeremia 30:8-9 , Ezechiël 37:25 , Hosea 3:5.

 

HET VREDESVERBOND

Ezechiël 34:25-28 Ik zal een verbond van vrede met ze sluiten en de wilde dieren uit het land wegdoen. Ze zullen onbezorgd wonen in de woestijn en slapen in de wouden. 26. Ik zal hun en het gebied rond Mijn heuvel een zegen geven, en Ik zal de regen op zijn tijd doen neerdalen. Regens van zegen zullen er zijn. 27. De bomen op het veld zullen hun vrucht geven, het land zal zijn opbrengst geven, en ze zullen onbezorgd in hun land wonen. Dan zullen ze weten dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik de stangen van hun juk breek en ze red uit de hand van hen die zich door hen lieten dienen. 28. Ze zullen niet meer tot een prooi zijn voor de heidenvolken, en de wilde dieren van de aarde zullen ze niet meer verslinden, maar ze zullen onbezorgd wonen en niemand zal ze schrik aanjagen.

Het Vredesverbond past in het komende Vrederijk. Het is hetzelfde verbond dat in Jeremia 31:31-34 al werd aangekondigd. Het zal de tijd zijn dat Gods wet in de harten van de gelovigen is geschreven. Ze zullen die wetten niet meer als een last ervaren, maar als een leidraad die hen vreugde en welzijn brengt. De wilde dieren die hier genoemd worden zijn de vijandige buurvolken die nu geen kans meer hebben onrust te brengen en hun oogsten te roven. Het land krijgt op tijd zijn regens en zal voldoende opbrengst geven.  Ze zullen Gods grootheid en liefde daarin herkennen en zich des te meer in Hem verheugen. En als er voorheen steeds door YAHWEH werd gezegd dat men zou weten dat YAHWEH God is dan stond dat in verband met het aangekondigde oordeel. Maar nu zal men aan de zegeningen weten, herkennen dat YAHWEH God de Allerhoogste is. 

Ezechiël 34:29 Ik zal een Plant van naam voor ze doen opkomen. Dan zullen ze niet langer weggenomen worden door honger in het land, en de smaad van de heidenvolken zullen ze niet langer dragen.

Deze tekst is een beetje moeilijk te begrijpen. Maar het lijkt een belofte in te houden dat God gaat voorzien in een bijzonder vruchtbare vegetatie, waarvan de opbrengst Israël grote bekendheid zal geven onder alle volken. Deze overvloedige oogst tijdens het Vrederijk wordt ook geprofeteerd in:  Hosea 2:20-22 ; Joël 3:18 ; Amos 9:13-14 ; Zacharia 8:12,

Ezechiël 34:30-31 Dan zullen ze weten dat Ik, YAHWEH, hun God, met ze ben, en dat ze Mijn volk zijn, het huis van Israël, spreekt de Heere HEERE. En u, Mijn schapen, schapen van Mijn weide, u bent mens, maar Ik ben uw God, spreekt de Heere HEERE.

Dit laatste vers vormt een prachtige afsluiting van dit hoofdstuk. Opnieuw vestigt God de aandacht erop dat Hij de God van Israël is. Al het heil komt via Israël, en wel via de Middelaar die volgens Jesaja 49:3 de Naam Israël draagt. Hij is de Goede Herder uit Johannes 10 en Middelaar tussen Hem die God is en de Israëlieten die mensen zijn.

Psalm 79:13 Dan zullen wíj, Uw volk en de schapen van Uw weide, U voor eeuwig loven; van generatie op generatie zullen wij van Uw roem vertellen.