English: click here!

Jeremia 45 - de troost van Baruch

Baruch, Jeremia's secretaris en bondgenoot, krijgt bij het begin van zijn dienst te horen welke moeilijkheden er zouden komen. Ook nu krijgt Jeremía van de HEERE een profetie voor zijn knecht Baruch. Ondanks het komend oordeel mag Baruch zijn leven behouden.


Ga naar hoofdstuk:  inleiding/index -  1 - 2 - 3 - 4 - 5 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23(1) - 23(2) - 24 - 25 - 26 -  27 - 28 - 29 - 30 - 31(1) - 31(2) - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48(A) - 48(B) - 49(A) - 49(B) - 50(A) - 50(B) - 51(A) - 51(B) - 52 - Safan


Jeremia 45:1 Het woord dat de profeet Jeremia gesproken heeft tot Baruch, de zoon van Neria, toen hij deze woorden uit de mond van Jeremia op een boekrol schreef, in het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda:


We gaan weer terug in de geschiedenis. Het hoofdstuk is gedateerd: in het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda. In  hoofdstuk 44 kwam het laatste deel van Jeremia's leven en bediening in Egypte aan de orde, na de val van Jeruzalem en Juda. Jeremia heeft in het begin van zijn loopbaan de vrome koning Josia nog meegemaakt. Zijn zonen deden kwaad in de ogen van YHWH. Als geheugensteuntje nog even een overzicht van die koningen die Jeremia allemaal heeft meegemaakt: 

Dit hoofdstuk speelt zich dus af tijdens de regering van koning Jojakim (609-598 v. Chr.) tweede van links op het plaatje hierboven. Dus nog vóór de val van Jeruzalem en Juda, die plaatsvond toen Zedekia (de laatste op het plaatje) koning was. 

Jeremía krijgt van de HEERE een profetie voor zijn knecht Baruch. Ondanks het komend oordeel mag Baruch zijn leven behouden. Chronologisch gezien zou dit gedeelte op Jeremia 36:1-8 moeten volgen. 
Baruch is de enige man uit het Eerste Testament van wie vingerafdrukken zijn genomen. In 1975 kocht een groep archeologen enkele kleidocumentmarkers van een Arabische antiquiteitenhandelaar. De archeologen ontcijferden de markeringen - die de bladwijzers van de antieke wereld waren - pas in 1986. Toen ze dat deden, ontdekten ze dat een van hen het zegel van Baruch, de zoon van Neria, draagt. Sindsdien is er een andere documentmarkering ontdekt die niet alleen het zegel van Baruch draagt, maar ook een duimafdruk, zeer waarschijnlijk de duimafdruk van de schrijver zelf.


Jeremia 45:2-3 Zo zegt de HEERE, de God van Israël, tegen u, Baruch: 3. U zegt: Wee mij toch, want de HEERE heeft aan mijn leed nog meer verdriet toegevoegd. Ik ben moe van mijn zuchten. Ik vind geen rust.


Jeremia spreekt de woorden in dit hoofdstuk tegen Baruch op het moment dat hij van YHWH opdracht heeft gekregen alle profetieën op papier te zetten. Baruch schrijft de woorden voor hem op (Jeremia 36:1-8). Het vermelde jaar 605 v.Chr. is politiek gezien een heel belangrijk jaar, onder andere door de overwinning van de Babyloniërs op de Egyptenaren (de slag van Karchemis). Dit is in het volgende hoofdstuk van Jeremia beschreven. Het bracht een enorme verschuiving teweeg in de wereldpolitiek. Het was het moment dat Nebukadnezar het "gouden hoofd" werd van het wereldbeeld  beschreven in Daniël 2:38. Jeruzalem werd belegerd.

U zegt: Wee mij toch, want de HEERE heeft aan mijn leed nog meer verdriet toegevoegd...... De HEERE herhaalt wat Hij Baruch heeft horen zeggen: U (Baruch) zegt.....  Baruch deelt in de moeite die ook Jeremia ondervindt: afwijzing, genegeerd worden, een goddeloze koning die de woorden van God in het vuur verbrandt, een wereld om hen heen die uit elkaar valt.....

en dat allemaal om zijn trouw aan God en Jeremia. De NBV zegt: "De Heer heeft leed met leed vermeerderd," Nee, het dienen van God hield geen welvaartsevangelie in. 

Ik ben moe van mijn zuchten. Ik vind geen rust....... wat Baruch meemaakt doet denken aan het lijden van Yeshua, wat ook David ondervond en neerschreef in Psalm 22:

Psalm 22:15-16 Als water ben ik uitgestort, ontwricht zijn al mijn beenderen; mijn hart is als was, het is gesmolten diep in mijn binnenste. 16. Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; U legt mij in het stof van de dood.

... en wat David zegt in

Psalm 6:7 Ik ben moe van mijn zuchten, heel de nacht maak ik mijn bed nat, doorweek ik mijn rustbank met mijn tranen.

We zien dat Baruch geen mooie troostwoorden krijgt om hem anders tegen de situatie aan te laten kijken.


Jeremia 45:4 Dit moet u tegen hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Zie, wat Ik gebouwd heb, ga Ik afbreken, en wat Ik geplant heb, ga Ik wegrukken, zelfs heel dit land.


Het zijn alles behalve opbeurende woorden. Maar de situatie is ook heel verdrietig. Ook God beleeft dit. Hij moet afbreken wat Hij had opgebouwd en dit proces gaat nog veel verder. De  HEERE zegt dat Hij verwoestend zal optreden in heel het land. (Jeremia 42:10) Het zijn omstandigheden die onder ogen moeten worden gezien, waarvoor we niet moeten wegvluchten door onszelf een gelukkige  schijnwereld in te beelden. God weet wat Hij doet. 

Dat te beseffen maakt dat Hij onze schuilplaats is. Alles past in Gods plan. 


Jeremia 45:5 En zou ú voor uzelf grote dingen zoeken? Zoek ze niet, want zie, Ik ga onheil brengen over alle vlees, spreekt de HEERE. Maar u zal Ik uw leven ten buit geven in alle plaatsen waarheen u zult gaan.


Het Hebreeuwse woord  גַּדְלוּת khedolot dat hier gebruikt wordt zou erop kunnen wijzen dat Baruch ambities had die mogelijk zouden kunnen samenvallen met verwachtingen van ‘grote dingen’ van God. Maar wat het ook is, de boodschap is dat Baruch in de algemene ellende deelt en dat moet accepteren. Het onheil dat God zendt zal iedereen (alle vlees) treffen, maar het leven van Baruch zal gespaard blijven. 

Baruch zou ongetwijfeld aan de geloofsgetuigen van Hebreeën 11 toegevoegd kunnen worden, waarvan getuigd werd: 

Hebreeën 11:39 En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet verkregen, 40. daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.

Ida